ECLI:NL:RBDHA:2024:22127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.40057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 11 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser had betoogd dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan voorafgaand aan het voornemen. De rechtbank stelt echter vast dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser heeft de kans gekregen om zijn bezwaren naar voren te brengen, en de rechtbank concludeert dat de minister niet tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Kroatië, omdat hij daar slecht behandeld zou zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië. De rechtbank bevestigt dat de minister op goede gronden mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de persoonlijke ervaringen van eiser onvoldoende zijn om van dit uitgangspunt af te wijken.

Tot slot concludeert de rechtbank dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn individuele omstandigheden dit vereisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024, samen met de zaak NL24.40058, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 8 mei 2024 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 20 juni 2024 de Kroatische autoriteiten verzocht eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 4 juli 2024 aanvaard.
Is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen?
5. Eiser betoogt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de minister voorafgaand aan het voornemen onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Volgens eiser was er op het moment van het uitbrengen van het voornemen nog geen reactie van de Kroatische autoriteiten en daarmee nog geen reden om aan te nemen dat Kroatië het terugnameverzoek zou aanvaarden of dat Kroatië de termijn zou laten verstrijken. Ten tijde van het uitbrengen van het voornemen was dit nog onzeker en kon de minister zijn besluitvorming hier nog niet op baseren. Ook blijkt niet uit het claimakkoord dat de verklaringen van eiser zijn verstrekt aan de Kroatische autoriteiten [2] en is het voornemen volgens eiser een standaard voornemen, dat niet ingaat op zijn verklaringen.
Verder betoogt eiser dat de vraagstelling van de minister summier was, door de hoormedewerker onvoldoende is doorgevraagd [3] en eiser onvoldoende is voorgelicht over de Dublinprocedure. Eiser was daarbij onvoldoende op de hoogte van het belang van het gehoor en was zich niet bewust van welke informatie van belang is voor de beoordeling van zijn dossier. Het enkel verschaffen van een folder is volgens eiser onvoldoende. Voorlichting door en bijstand van een rechtsbijstandverlener is volgens eiser vereist. Dat eiser in de gelegenheid is gesteld om alle relevante omstandigheden naar voren te brengen doet daar volgens eiser niet aan af nu het aan de minister is om de situatie van eiser te onderzoeken en te beoordelen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het voornemen een voorbereidingshandeling is die niet is gericht op enig rechtsgevolg. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het voornemen niet had mogen worden uitgebracht voordat het verzoek om terugname door de Kroatische autoriteiten is aanvaard. Het voornemen voldoet aan de daaraan gestelde vereisten omdat de minister heeft gemotiveerd waarom Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. [4] Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser in de zienswijze de kans gekregen om te reageren op het voornemen en naar voren te brengen waarom zijn persoonlijke omstandigheden maken dat er van een overdracht moet worden afgezien. Daarom is het gebruik van een standaardtekst in het voornemen geen zorgvuldigheidsgebrek. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom het claimverzoek volgens hem incompleet is.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de minister onvoldoende onderzoek heeft verricht. Uit het verslag gehoor [5] blijkt dat aan eiser de Dublinprocedure is uitgelegd. Na deze uitleg geeft eiser aan de uitleg te begrijpen en op dat moment geen vragen te hebben. Hieruit volgt dat eiser niet enkel een folder is overhandigd over het verloop van de Dublinprocedure. Verder had eiser rechtsbijstand en kon hij middels de zienswijze bezwaren en bijzondere omstandigheden tegen de overdracht aan Kroatië naar voren brengen.
Tot slot leidt het betoog van eiser dat het aan de minister is om de situatie van eiser te onderzoeken en te beoordelen niet tot een ander oordeel. Het is immers in beginsel aan eiser om bezwaren of bijzondere omstandigheden naar voren te brengen. Van bezwaren of bijzondere omstandigheden die de minister aanleiding hadden moeten geven voor nader onderzoek is de rechtbank niet gebleken.
Kan ten aanzien van Kroatië niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is in Kroatië slecht behandeld. Hij is bedreigd door politiehonden en door de politie vernederd en mishandeld. Eiser is meegenomen in een politiebusje waarmee volgens eiser opzettelijk gevaarlijk werd gereden naar het politiebureau, waar hij gedurende twee dagen zonder eten en drinken heeft vastgezeten.
Verder kan eiser zich niet verenigen met de Afdelingsuitspraak [6] dat ten aanzien van Kroatië wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is er wel degelijk een reëel risico op pushbacks voor Dublinterugkeerders. Dublinterugkeerders zijn namelijk niet te onderscheiden van andere groepen asielzoekers, omdat zij dezelfde asielzoekerskaart hebben [7] . In het rapport van de Centre for Peace Studies [8] worden ook gevallen omschreven waarin asielzoekers met deze asielzoekerskaart zijn gepushbacked naar Bosnië Herzegovina. Uit verdere beschikbare landeninformatie en jurisprudentie volgt dat voor Dublinterugkeerders een reëel risico bestaat op pushbacks. Om die reden is ander bewijs overbodig. Verder betoogt eiser dat de minister deze landeninformatie en jurisprudentie in het kader van de onderzoeksplicht onvoldoende heeft meegewogen. Uit Afdelingsjurisprudentie [9] blijkt ook dat de minister op basis van objectieve informatie moet motiveren of er na overdracht risico is op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Ook is de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, voornemens om zich binnenkort te buigen over de vraag of ten aanzien van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [10] , aldus eiser.
Daarnaast betoogt eiser dat de opvangvoorzieningen in Kroatië niet toereikend zijn. Volgens eiser overweegt de Afdeling in haar uitspraak [11] ten onrechte dat overbezetting van opvangcentra incidenteel en niet structureel is. De Afdeling baseert dit op het rapport van het Croation Law Centre [12] . Volgens eiser blijkt juist uit dit rapport [13] dat de bezetting van opvangcentra in Kroatië aanzienlijk is toegenomen. Hierdoor moeten asielzoekers op straat slapen. Verder hebben Kroatische rechtbanken hun bezorgdheid geuit over de opvangvoorzieningen en volgens de ‘Ombudspersoon’ zijn de omstandigheden ontoereikend.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont of dat eiser bij overdracht een reel risico loopt op pushbacks.
6.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om dit aannemelijk te maken. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [14] geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd [15] . Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich op goede gronden op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van deze jurisprudentie af te wijken, nu de door eiser aangehaalde bronnen al door de Afdeling zijn beoordeeld. De verwijzing van eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, uitspraken van Kroatische rechtbanken en de Kroatische ‘ombudspersoon’ leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6.1.2.
De persoonlijke ervaringen van eiser bieden ook geen grond voor het oordeel dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij in Kroatië slecht is behandeld is hiertoe onvoldoende. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen met de Kroatische opvang, of anderszins, beklaagt bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
7. Eiser beroept zich in de gronden op artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke en individuele omstandigheden. Gezien deze omstandigheden had de minister aanleiding moeten zien om de aanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister had geen aanleiding hoeven zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat vanwege individuele omstandigheden zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling moet worden genomen.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
8. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar artikel 1, eerste lid, onder a van de Uitvoeringsverordening nr. 1560/2003.
3.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar Rb. Overijssel 19 januari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:344.
4.ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348, r.o. 2.1.
5.Zie verslag gehoor aanmeldfase, p. 3.
6.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
7.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar Rb. Overijssel 21 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5401, r.o. 4.
8.Centre for Peace Studie van 19 januari 2024, ‘Dublin Regulation and it’s application in Croatia’.
9.Eiser wijst ter onderbouwing van dit standpunt naar ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
10.Rb. Overijssel 31 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5672 en Rb. Overijssel 10 september 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4730.
11.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
12.Croation Law Centra 18 juli 2024, National Report on the Asylum System 2023.
13.Croation Law Centra 18 juli 2024, National Report on the Asylum System 2023, paragraaf 5 .
14.ABRvS 13 september 2024, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
15.ABRvS van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.