ECLI:NL:RBDHA:2024:22101
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, een Sri Lankaanse vrouw geboren in 1939, heeft een aanvraag ingediend om bij haar dochter in Nederland te verblijven op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter, en dat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter. De rechtbank wijst erop dat eiseres van 1991 tot 2004 zelfstandig in Sri Lanka heeft gewoond en dat zij en haar dochter gedurende acht jaar vrijwillig gescheiden van elkaar hebben geleefd. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat eiseres niet financieel afhankelijk is van haar kinderen in Nederland, aangezien haar dochter in Zwitserland woont en haar zoon in Duitsland. De rechtbank oordeelt verder dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres niet meer dan gebruikelijk afhankelijk is van haar kinderen in Nederland, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter G.J.H. Boerhof, in aanwezigheid van griffier P.I. van der Meer, en is openbaar gemaakt op 23 december 2024.