ECLI:NL:RBDHA:2024:21965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.9198 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake tijdelijke bescherming voor vreemdelingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 december 2024 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 1 mei 2024. Opposante had beroep ingesteld tegen brieven van de staatssecretaris van Asiel en Migratie, waarin werd medegedeeld dat haar tijdelijke bescherming eindigde. De rechtbank verklaarde het beroep van opposante niet-ontvankelijk, omdat de brieven geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren. Opposante heeft verzet aangetekend, waarbij zij verzocht om gehoord te worden.

Tijdens de zitting op 5 december 2024 heeft de rechtbank het verzet behandeld. Opposante stelde dat de brieven wel degelijk als besluiten moesten worden aangemerkt, en dat de brief van 29 januari 2024 een intrekkingsbesluit was. De rechtbank oordeelde echter dat de brieven geen nieuwe juridische gevolgen in het leven riepen en dus geen besluiten waren. De rechtbank benadrukte dat artikel 8:54 van de Awb de mogelijkheid biedt tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de brief van 29 januari 2024 geen bestuurlijk rechtsoordeel was en dat er geen procesbelang was voor opposante. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9198 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante] , opposante,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2024 in het geding tussen

opposant,

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Opposante heeft beroep ingesteld tegen brieven van 29 januari 2024 en 4 maart 2024. Bij uitspraak van 1 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep van opposante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Daarbij heeft opposante gevraagd te worden gehoord op het verzet.
De rechtbank heeft het verzet op 5 december 2024 op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een besluit. Het beroep van opposante is gericht tegen de brief van 29 januari 2024 en de aanvullende brief van 4 maart 2024 van de toenmalige staatssecretaris. In die brieven heeft de staatssecretaris aan opposante medegedeeld dat haar tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG (Richtlijn Tijdelijke Bescherming, hierna: richtlijn) eindigt na 4 maart 2024. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld (met verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 april 2024 [1] ) dat de brief geen nieuwe juridische gevolgen in het leven roept en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [2]
5. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
6. Opposante voert aan dat de rechtbank ten onrechte de brieven niet heeft aangemerkt als besluit, want dat zijn ze volgens haar wel. De brief van 29 januari 2024 is volgens opposante ook een intrekkingsbesluit. Daarmee heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het intrekkingsbesluit. In het intrekkingsbesluit is niet ingegaan op de beroepsgronden en daarmee is de staatssecretaris niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van opposante. Daarom heeft opposante procesbelang. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst opposante naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 1 maart 2024. [3]
7. Ter zitting heeft opposante zich, met verwijzing naar een andere uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [4] , aanvullend op het standpunt gesteld dat de brieven zijn aan te merken als een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit bestuurlijk rechtsoordeel is in dit geval gelijk te stellen met een besluit, omdat opposante geen andere mogelijkheid heeft om een oordeel te krijgen over de vraag of zij inderdaad niet langer recht heeft op tijdelijke bescherming. Het zou onevenredig bezwarend zijn om langs andere weg een ingang bij de bestuursrechter te vinden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 29 januari 2024 ook een intrekkingsbesluit is, waarbij het oude besluit (waarin stond dat de tijdelijke bescherming per 4 september 2023 zou eindigen) is ingetrokken. Tegen het oude besluit is door opposante beroep ingesteld, bekend onder zaaknummer NL23.27388. Het beroep in die zaak heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook betrekking op het intrekkingsbesluit dat is vervat in de brief van 29 januari 2024. In die zaak is op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan, waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Tegen die uitspraak is geen verzet ingesteld. Daarmee heeft deze uitspraak inmiddels gezag van gewijsde en dient de rechtbank daarvan uit te gaan. Omdat de rechtbank dus al een oordeel heeft gegeven over het intrekkingsbesluit, kan over ditzelfde intrekkingsbesluit in de onderhavige procedure niet opnieuw een oordeel worden gegeven. Daarmee wordt opposantes stelling, zoals weergegeven in r.o. 6, niet gevolgd.
9. Opposantes standpunt dat de brief van 29 januari 2024 een bestuurlijk rechtsoordeel is dat gelijk te stellen is met een besluit volgt de rechtbank niet. Zoals ook reeds in de aangevallen uitspraak is geoordeeld, betreft de brief van 29 januari 2024 alleen maar een mededeling dat opposante ten gevolge van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2024:32, van rechtswege nog onder de tijdelijke bescherming van de zogenaamde derdelanders Oekraïne valt tot 4 maart 2024. Daarmee heeft de staatssecretaris geen zelfstandig en definitief bedoeld rechtsoordeel gegeven. Omdat het niet gaat om een bestuurlijk rechtsoordeel, is er ook geen sprake van het gelijk stellen van de mededeling met een besluit.
10. Opposante heeft geen verdere gronden aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat de brief van 29 januari 2024 geen besluit is, maar slechts een mededeling die niet op rechtsgevolg is gericht. Dat betekent dat het verzet ongegrond is en de aangevallen uitspraak van 1 mei 2024 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen, van 1 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2670.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4401.