ECLI:NL:RBDHA:2024:21965
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake tijdelijke bescherming voor vreemdelingen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 december 2024 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 1 mei 2024. Opposante had beroep ingesteld tegen brieven van de staatssecretaris van Asiel en Migratie, waarin werd medegedeeld dat haar tijdelijke bescherming eindigde. De rechtbank verklaarde het beroep van opposante niet-ontvankelijk, omdat de brieven geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren. Opposante heeft verzet aangetekend, waarbij zij verzocht om gehoord te worden.
Tijdens de zitting op 5 december 2024 heeft de rechtbank het verzet behandeld. Opposante stelde dat de brieven wel degelijk als besluiten moesten worden aangemerkt, en dat de brief van 29 januari 2024 een intrekkingsbesluit was. De rechtbank oordeelde echter dat de brieven geen nieuwe juridische gevolgen in het leven riepen en dus geen besluiten waren. De rechtbank benadrukte dat artikel 8:54 van de Awb de mogelijkheid biedt tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de brief van 29 januari 2024 geen bestuurlijk rechtsoordeel was en dat er geen procesbelang was voor opposante. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.