Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
De staatssecretaris stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 – kort gezegd – dat uit het Verlengingsbesluit volgt dat de verlenging van tijdelijke bescherming tot 4 maart 2025 alléén geldt voor zover de lidstaten de facultatieve bepaling van artikel 7, eerste lid, van de RTB en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit op dat moment nog toepassen. Omdat Nederland per 19 juli 2022 niet meer via deze facultatieve bepaling tijdelijke bescherming verleent aan derdelanders, ziet de verlenging tot en met 4 maart 2025 niet op deze groep. Daarom eindigt volgens de staatssecretaris de tijdelijke bescherming voor derdelanders van rechtswege op 4 maart 2024. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft de staatssecretaris verder toegelicht dat voornoemde uitspraak van de Afdeling duidelijk is en dat het voorstel van de Commissie waarnaar eiser verwijst door de Afdeling bij zijn uitspraak is betrokken. De staatssecretaris stelt dat in zoverre geen sprake is van nieuwe argumenten of standpunten waarmee de Afdeling in zijn uitspraak geen rekening heeft gehouden. Volgens de staatssecretaris is daarom – met het oog op het verzoek om prejudiciële vragen te stellen – sprake van een zogenoemde acte clair.
Waarover zal de rechtbank zich uitlaten?
Eindigt de tijdelijke bescherming van eiser op 4 maart 2024?
De rechtbank stelt geen prejudiciële vragen aan het Hof
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 augustus 2023,
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen bestuurlijk rechtsoordeel, gegrond;
- vernietigt met een besluit gelijk te stellen bestuurlijk rechtsoordeel;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,00