ECLI:NL:RBDHA:2024:2193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.31336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over opvolgende asielaanvraag na vernietiging in hoger beroep

In deze zaak heeft eiser op 3 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn opvolgende asielaanvraag. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder, op 24 november 2020, zijn achtste asielaanvraag ingediend, die op 23 december 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit werd in hoger beroep door de Afdeling op 20 februari 2023 vernietigd, waardoor verweerder opnieuw op de aanvraag moest beslissen. De rechtbank constateert dat verweerder deze beslissing niet tijdig heeft genomen, aangezien de wettelijke beslistermijn op 20 augustus 2023 verstreken was.

Eiser heeft verweerder op 6 september 2023 in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen vier weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding. De rechtbank stelt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit moet nemen, met een maximum van zestien weken na de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 7.500. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31336

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 3 oktober 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn opvolgende asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 24 november 2020 zijn achtste asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is met de beschikking van 23 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat aan de opvolgende aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd. Het beroep tegen die beschikking is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, met de uitspraak van 7 oktober 2021 ongegrond verklaard (zaaknummer NL20.22166). De Afdeling [2] heeft vervolgens op 20 februari 2023 het hoger beroep gegrond verklaard. [3] De uitspraak van 7 oktober 2021 en de beschikking van 23 december 2020 zijn daarbij vernietigd. Dat betekent dat verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen. Dat is tot op heden niet gebeurd.
3. Wanneer bij het vernietigen van een besluit geen termijn is gesteld voor het opnieuw beslissen op de aanvraag, geldt volgens vaste jurisprudentie [4] dat het bestuursorgaan gehouden is om een nieuw besluit te nemen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [5] bedraagt deze beslistermijn zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop de uitspraak van Afdeling op het hoger beroep bekend is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 20 augustus 2023 een beslissing had moeten nemen.
4. Op 6 september 2023 heeft eiser verweerder erop gewezen dat de wettelijke beslistermijn is verstreken, waarbij hij verweerder in gebreke heeft gesteld. Daarna zijn meer dan twee weken verstreken zonder dat alsnog een besluit door verweerder is genomen. Op 3 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld.
5. Het beroep is kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te
nemen binnen een termijn van vier weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,= aan eiser verbeurt voor elke dag dat die termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000,=.
7. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
8. De rechtbank zal verweerder een termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen [6] , houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2023 kan worden afgeleid dat verweerder niet zonder meer op de opvolgende aanvraag mag beslissen zonder eiser te horen over de gestelde verdieping van zijn geloofsovertuiging. Uit het dossier blijkt niet dat er na 20 februari 2023 een gehoor is afgenomen. Het is de rechtbank ook niet bekend of er inmiddels een gehoor is ingepland. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen acht weken na de datum waarop de uitspraak wordt bekendgemaakt een gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag aan eiser moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak. Hierbij wordt zowel recht gedaan aan het belang van verweerder om een zorgvuldige beslissing te nemen, als aan het belang van eiser om op korte termijn een beslissing te krijgen op zijn opvolgende aanvraag.
10. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100,= per dag met een maximum van € 7.500,=.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,= en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag aan eiser bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3442.
5.Vreemdelingenwet 2000.