202106503/1/V2.
Datum uitspraak: 20 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 oktober 2021 in zaak nr. NL20.22166 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Irak en heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij afvallige en atheïst is en dat zijn overtuigingen sinds de vorige aanvraag zijn verdiept. Ter onderbouwing daarvan heeft de vreemdeling een aantal teksten over het atheïsme en het communisme ingebracht. Hij stelt dat hij die zelf heeft geschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de vreemdeling de teksten over het atheïsme en communisme niet zelf heeft geschreven. Zij heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat de staatssecretaris op de zitting alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling met die teksten niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afvallige en atheïst is.
2. In de eerste, tweede en vierde grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank in dit geval ten onrechte artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast. In het licht van de uitspraak van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, kon de staatssecretaris niet volstaan met een op de zitting naar voren gebrachte aanvullende motivering over de door de vreemdeling overgelegde stukken. Uit voornoemde uitspraak volgt namelijk dat de staatssecretaris, in zaken waarin een vreemdeling stelt dat er een verdieping heeft plaatsgevonden van zijn geloofsovertuiging, terughoudend gebruik moet maken van de mogelijkheid om de vreemdeling daarover niet te horen. In deze zaak heeft de vreemdeling beweerdelijk zelfgeschreven teksten overgelegd. Daaruit zou een verdieping van zijn geloofsovertuiging blijken. De vreemdeling is in dit geval dan ook benadeeld door toepassing van artikel 6:22 van de Awb. 2.1. Verder volgt uit de uitspraak van 28 september 2022 dat de staatssecretaris gegevens uit de voorgaande asielprocedure in verband moet brengen met de stukken die in deze procedure zijn overgelegd, indien het door een vreemdeling aangevoerde daartoe voldoende aanleiding geeft. Gelet daarop volstaat de overweging van de rechtbank dat het bijvoegen van teksten niet maakt dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk afvallige en atheïst is, niet.
2.2. De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 23 december 2020 wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris zich opnieuw moet buigen over de geloofwaardigheid van het gestelde atheïsme, en de daarmee samenhangende geloofsgroei, en de afvalligheid. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 oktober 2021 in zaak nr. NL20.22166;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 23 december 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023
915