ECLI:NL:RBDHA:2024:2189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.16812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Eritrese vrouw wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst, met onvoldoende onderzoek naar gebeurtenissen in Ethiopië en belangen van minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw en haar minderjarige kind. De vrouw had asiel aangevraagd op basis van haar relaas dat zij op jonge leeftijd vanuit Eritrea naar Ethiopië was gekomen, waar zij seksueel misbruikt en verkracht was. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet terecht was, omdat de gebeurtenissen in Ethiopië ten onrechte niet als relevant element waren aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vrouw over haar ervaringen in Ethiopië, terwijl deze verklaringen cruciaal waren voor de beoordeling van haar asielmotieven. Bovendien had de Staatssecretaris nagelaten om te onderzoeken of er adequate opvang voor de vrouw en haar kind zou zijn bij terugkeer naar Ethiopië, wat in strijd was met de belangen van het kind. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van het kind en de relevante gebeurtenissen in Ethiopië in acht genomen moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16812

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
en haar minderjarige kind
[kind]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

ProcesverloopBij besluit van 17 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarbij is tevens besloten geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen en evenmin krijgt eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 21 november 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep 20 december 2023 op zitting behandeld.Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig N. Fictoor-Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De asielaanvraag en de besluitvorming
1. Eiseres stelt dat zij en haar minderjarige kind de Eritrese nationaliteit hebben en zijn geboren op [geboortedatum] 2004 en [geboortedatum] 2020. Op 9 april 2021 heeft eiseres onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft – kort gezegd – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij is geboren in Eritrea en door haar biologische ouders is achtergelaten in Ethiopië omdat zij politieke problemen hadden in Eritrea. Haar verzorgers, [verzorger 1] en [verzorger 2], hebben eiseres opgevoed. In Ethiopië is eiseres gedurende een langere periode verkracht en seksueel misbruikt door [verzorger 2]. Op haar vijftiende is eiseres verkracht door een andere man en zwanger geraakt. Omdat eiseres bang was dat haar kind hetzelfde zou meemaken als zijzelf heeft zij ervoor gekozen om te vluchten uit Ethiopië.
3. Bij het bestreden besluit en het daarin vervatte voornemen heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Politieke problemen van ouders in Eritrea.
Verweerder acht de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig. Daarom acht verweerder de politieke problemen van de ouders in Eritrea eveneens ongeloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen enkel bewijs heeft overgelegd dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst kan onderbouwen. Ook heeft eiseres niet geprobeerd om aan documenten te komen, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Gezien het voorgaande komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Het beroep van eiseres
4. Eiseres is het niet mee eens met de afwijzing van haar aanvraag en stelt dat verweerder niet van haar kan verwachten dat zij haar identiteit en nationaliteit met documenten onderbouwt. Ze heeft van horen zeggen dat ze is geboren in Eritrea en dat haar ouders wegens politieke problemen zijn gevlucht naar Ethiopië waar ze haar hebben achtergelaten bij haar verzorgers. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder in het kader van een reguliere vergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), onderzoek had moeten doen naar adequate opvang bij terugkeer. Eiseres was namelijk 17 jaar oud toen zij in Nederland een asielaanvraag indiende en de rechtbank heeft beslist dat haar asielverzoek toen al in de nationale procedure behandeld had moeten worden. [1] Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit onderzoek achterwege is gelaten.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
Relevante elementen
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder uit het asielrelaas van eiseres twee relevante elementen heeft gehaald: 1) de identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) de politieke problemen van de ouders in Eritrea. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiseres over hetgeen haar is overkomen in Ethiopië ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt, zoals ook ter zitting besproken en door de gemachtigde van eiseres naar aanleiding van die bespreking ook naar voren gebracht. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van deze verklaringen als gevolg daarvan niet beoordeeld, terwijl verweerder dat in dit geval naar het oordeel van de rechtbank wel had moeten doen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
Tijdens het nader gehoor op 15 augustus 2022 is eiseres in de gelegenheid gesteld te vertellen wat de redenen zijn waarom zij asiel aanvraagt. Zij heeft hierop het volgende verklaard:

Ik heb geen familie, ik woonde bij andere mensen die voor mij zorgden. Toen ik 7 jaar oud was heeft de man van de verzorger mij verkracht. Toen ik wat ouder was, wilde ik mijn eigen leven beginnen, maar dat gaat niet, want ik heb geen document in Ethiopië. Daarna ben ik zwanger geraakt door een andere man. ‘s Avonds ging ik naar de winkel, dronken jongens hebben mij aangerand en verkracht. Daarbij ben ik zwanger geraakt. Vanaf mijn 7 misbruikte die man mij. Ik mocht dit niet aan zijn vrouw vertellen, want dan zou hij mij vermoorden. Ik heb altijd in angst geleefd. Toen ik wist dat ik zwanger was, kon ik niet daar blijven. Ik wilde niet dat mijn kind hetzelfde mee zou maken, als ik zelf meegemaakt heb. Toen heb ik besloten om te vluchten. Ik wil niet terug naar die vervelende situatie. Daarom heb ik besloten om te vluchten. [2]
Eiseres heeft als reden voor haar vlucht en voor haar asielaanvraag dus gebeurtenissen in Ethiopië genoemd en niet de politieke problemen van haar ouders in Eritrea.
6.2.
Op pagina 15 van het nader gehoor geeft de gehoormedewerker de volgende samenvatting van de verklaringen van eiseres:

Ik heb een samenvatting gemaakt van hetgeen u hebt verklaard.
U bent geboren in Eritrea en u bent door uw ouders achtergelaten in Ethiopië bij uw verzorgers, [verzorger 1] en [verzorger 2]. In Ethiopië bent u gedurende langere periode seksueel misbruikt door [verzorger 2]. Op uw 15e bent u verkracht en zwanger geraakt, waarna u uit Ethiopië bent vertrokken.
Op de vraag of eiseres het eens is met deze samenvatting antwoordt zij bevestigend.
6.3.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat uit het relaas van eiseres en uit de door verweerder gegeven samenvatting, als relevant element de gebeurtenissen in Ethiopië voortvloeien. Dat is immers hetgeen eiseres als (enige) reden voor haar asielaanvraag heeft genoemd en dat vormt dan ook de kern van haar relaas. Verweerder heeft dit echter, naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, niet onderkend als relevant element.
6.4.
Het voorgaande klemt temeer nu verweerder kennelijk, in het kader van het terugkeerbesluit (gericht op Ethiopië), de betreffende verklaringen geloofwaardig acht. In het voornemen staat hierover onder het kopje Terugkeerbesluit en vertrektermijn:

Betrokkene stelt wel dat zij problemen heeft ondervonden in Ethiopië en vanwege deze problemen niet naar dit land kan terugkeren. Zo stelt betrokkene vanaf haar zevende jaar seksueel misbruikt te zijn door haar pleegvader en is zij ook op haar 15e jaar verkracht door dronken jongens op straat waarna zij zwanger is geworden. De verklaringen betreffende de gebeurtenissen die in Ethiopië hebben plaatsgevonden, worden gevolgd.
Echter, hoe spijtig het ook is dat betrokkene dit heeft meegemaakt, maakt dit
nog niet aannemelijk dat betrokkene dit bij terugkeer naar Ethiopië nog een
keer zal meemaken en daarmee een reëel risico op ernstige schade in de zin
van artikel 3 EVRM loopt.
7. Hierna gaat de rechtbank in op de twee door verweerder genoemde (relevante) elementen en op het door de rechtbank genoemde derde element.
Identiteit, nationaliteit en herkomst
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres haar Eritrese identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het aan eiseres is om haar identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken en dat zij geen documenten heeft overgelegd om deze te onderbouwen. Bovendien heeft eiseres niet geprobeerd om aan documenten te komen door bijvoorbeeld naar de Eritrese ambassade te gaan of contact op te nemen met haar zus.
8.2.
Evenmin is eiseres er middels haar verklaringen in geslaagd om haar gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Zo heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres wisselend heeft verklaard over haar identiteit, door in Griekenland en Nederland verschillende namen op te geven voor haarzelf en haar zoon. Daarnaast heeft eiseres geen kennis over haar ouders of Eritrea, spreekt ze geen Eritrese taal of dialect en verklaart ze inconsistent over de wijze waarop ze informatie over haar ouders heeft verkregen. Verweerder heeft aangevoerd dat er weliswaar geen gedetailleerde verklaringen verwacht worden over haar ouders, maar dat het wel op de weg van eiseres ligt om enige informatie te verschaffen die haar stelling dat zij de Eritrese nationaliteit heeft aannemelijk maakt. Bovendien had eiseres informatie op kunnen zoeken over haar biologische familie en het land Eritrea, hetgeen zij eveneens heeft nagelaten.
8.3.
Tot slot heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, anders dan eiseres stelt, uit Werkinstructie 2018/19 niet volgt dat verweerder gehouden is om de identiteit en nationaliteit zoals deze zijn geregistreerd in een andere lidstaat over nemen. Verweerder hoeft in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zonder meer uit te gaan van alle gegevens zoals geregistreerd in een andere lidstaat. [3]
8.4.
In Eritrese nareiszaken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de staatssecretaris expliciet bij de beoordeling moet betrekken of er aanleiding bestaat de vreemdeling het voordeel van de twijfel te gunnen, bijvoorbeeld als er weliswaar slechts een begin van bewijs ligt, maar contra-indicaties ontbreken en de andere relevante elementen in het voordeel van de vreemdeling uitvallen. [4] Ook als die jurisprudentie in onderhavige zaak (een niet-nareiszaak) zou worden toegepast, is er echter geen aanleiding om de door eiseres gestelde identiteit c.a. geloofwaardig te achten. Eiseres heeft immers ook geen begin van bewijs geleverd en haar tegenstrijdige verklaringen leveren contra-indicaties op.
9. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het niet geloofwaardig achten van de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst en dus het niet kunnen vaststellen van de werkelijke identiteit c.a. niet in de weg staat aan een beoordeling van het asielrelaas, zoals 6.1 en 6.2 van deze uitspraak weergegeven. De rechtbank gaat hier onder 15 nader op in.
Politieke problemen van de ouders in Eritrea
10. De rechtbank stelt vast dat de beslissing van verweerder over het tweede (relevante) element, politieke problemen van de ouders in Eritrea, niet ter discussie staat tussen partijen. Dit element behoeft dan ook geen bespreking meer. De rechtbank merkt op deze plaats wel reeds op dat ook de ongeloofwaardigheid van dit element, voor zover dit al een relevant element betreft, niet in de weg staat aan een beoordeling van het door de rechtbank genoemde derde relevante element.
De gebeurtenissen in Ethiopië
11. Onder 6 e.v. heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte de door eiseres gestelde gebeurtenissen in Ethiopië niet heeft aangemerkt als relevant element. Hoewel verweerder in het kader van het terugkeerbesluit deze gebeurtenissen geloofwaardig acht, heeft verweerder, door deze gebeurtenissen niet als relevant element te beschouwen, onvoldoende onderzoek gedaan naar de betreffende verklaringen van eiseres. Het is aan de vreemdeling om (uit zichzelf) te verklaren over zijn of haar asielmotieven, maar het is in het kader van de samenwerkingsplicht [5] aan verweerder om hierop voldoende door te vragen en om alle relevante informatie te verkrijgen voor een goede beoordeling van de geloofwaardigheid, maar ook voor een goede beoordeling van de vraag of dit kan leiden tot vluchtelingschap of tot een reëel risico op ernstige schade. De rechtbank noemt dit laatste expliciet, omdat verweerder kennelijk (in het kader van het terugkeerbesluit) de verklaringen van eiseres wel geloofwaardig acht, maar daarin geen reëel risico op ernstige schade ziet bij terugkeer naar Ethiopië. De vraag is echter of verweerder ten behoeve van die laatste beoordeling voldoende informatie vergaard heeft.
12. De gehoormedewerker heeft aan eiseres enkele vragen gesteld over de gebeurtenissen in Ethiopië. Zo is (onder meer) – steeds afgewisseld met vooral vragen over andere onderwerpen (onder meer over haar vertrek uit Ethiopië en haar verblijf bij haar verzorgers) – gevraagd naar het moment waarop de aanranding door de groep jongens heeft plaatsgevonden, waar dit heeft plaatsgevonden en hoe het gebeurd is. [6] Over het misbruik door haar verzorger is gevraagd of dit eenmalig was of vaker, wanneer dit is gebeurd en of zij aangifte heeft gedaan. [7] Uit het verslag blijkt dat eiseres emotioneel werd bij het bespreken hiervan.
13. De rechtbank kan, zeker gelet op hetgeen onder 6.3 is geoordeeld, niet vaststellen of verweerder hiermee het asielmotief voldoende boven tafel heeft gekregen. Mede gelet op de gevoeligheid van het onderwerp mag niet verwacht worden dat eiseres hierover uit zichzelf direct uitgebreid verklaart, zodat doorvragen nodig is om de gebeurtenissen en de aanleiding daarvoor en nasleep daarvan voldoende boven tafel te kunnen krijgen. Of er gegronde vrees is voor bijvoorbeeld herhaling van de groepsverkrachting kan de rechtbank niet vaststellen omdat de omstandigheden waaronder die heeft plaatsgevonden, niet bekend zijn. Zo is bijvoorbeeld niet (door)gevraagd of eiseres de jongens kent of waarom zij geen aangifte heeft gedaan. De enkele verklaring in het aanmeldgehoor dat eiseres de vader van haar zoon niet kent omdat ze is verkracht, acht de rechtbank in dit verband zonder doorvragen onvoldoende. Dat zij zijn personalia niet kan (of wil?) opgeven als haar gevraagd wordt naar haar familiebanden, wil immers niet zeggen dat hij een volledig onbekende voor haar is. Op basis van de dossierstukken kan de rechtbank ook niet controleren of verweerder vindt dat eiseres bescherming van de autoriteiten kan inroepen. De rechtbank wijst er ook nog op dat eiseres als kwetsbaar kan worden beschouwd nu zij een alleenstaande, destijds minderjarige en inmiddels net meerderjarige vrouw is met een jong kind.
14. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder is tekortgeschoten in haar aandeel van de samenwerkingsverplichting en niet voldoende heeft doorgevraagd op – het door verweerder niet eens als relevant erkende element van – de gebeurtenissen in Ethiopië. Eiseres is onvoldoende gelegenheid geboden om te verklaren over onder meer de context van deze gebeurtenissen en het risico dat zij bij terugkeer loopt of vreest te lopen. Er is dan ook onvoldoende zekerheid dat het asielmotief volledig boven tafel is gekomen en verweerder heeft dan ook geen goede risicobeoordeling kunnen maken. Zeker nu het verblijf van eiseres in Ethiopië niet ter discussie staat, had verweerder dit asielmotief nader moeten onderzoeken en vervolgens moeten toetsen op (geloofwaardigheid en) risico bij terugkeer.
15. Dat de door eiseres gestelde identiteit en haar Eritrese nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn bevonden, staat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet in de weg aan beoordeling van de gebeurtenissen in Ethiopië. Dat geldt ook voor de vlucht van haar ouders uit Eritrea naar Ethiopië. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
15.1.
Verweerder acht blijkens het voornemen en het bestreden besluit de gebeurtenissen in Ethiopië (misbruik en verkrachting) geloofwaardig. Verweerder maakt daarbij geen voorbehoud en er is dus kennelijk geen sprake van een “gemakshalve” of “vooralsnog” geloofwaardig achten.
15.2.
Voor verweerder staat vast dat eiseres een zodanige band met Ethiopië heeft dat dat het land is waarnaar zij moet terugkeren en dat zij in dat land de betreffende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Of zij dan daarvóór, op zeer jonge leeftijd, in Eritrea is geboren en daar haar eerste levensjaar of -jaren heeft doorgebracht, is voor beoordeling van haar asielmotief en de vraag of zij asielrechtelijke bescherming nodig heeft of kan terugkeren naar Ethiopië onvoldoende relevant.
16. Nu verweerder de gestelde problemen in Ethiopië ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt en heeft nagelaten om de geloofwaardigheid van dit element te beoordelen, vormt dit aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna ook de andere beroepsgronden van eiseres bespreken.
Reguliere vergunning buitenschuld beleid amv
17. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem heeft bij uitspraak van 7 december 2021 bepaald dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiseres niet in Nederland in behandeling is genomen op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening, en heeft het beroep gegrond verklaard. Omdat het niet meer mogelijk was om eiseres binnen de uiterlijke overdrachtstermijn over te dragen aan Kroatië, heeft verweerder bij brief van 14 december 2021 kenbaar gemaakt dat de asielaanvraag van eiseres in Nederland in behandeling zou worden genomen. Nu eiseres op [geboortedatum] 2022 meerderjarig zou worden was er volgens verweerder onvoldoende tijd om een volledig onderzoek naar adequate opvang af te ronden en is dit onderzoek achterwege gelaten.
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres minderjarig was toen zij vanuit Ethiopië naar Griekenland is gevlucht en ook nog minderjarig was toen zij Nederland binnenkwam en dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar adequate opvang van eiseres bij (gedwongen) terugkeer naar Ethiopië, zoals bedoeld in het TQ-arrest. [8]
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het verrichten van een onderzoek naar adequate opvang in Ethiopië. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening stellen de lidstaten het belang van het kind voorop en op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening is Nederland (in beginsel) de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder had eiseres dan ook al op 9 april 2021, toen zij in Nederland een asielaanvraag indiende, moeten opnemen in de nationale procedure. Dat verweerder ten onrechte een Dublinprocedure is gestart en er daarom onvoldoende tijd was om een onderzoek naar adequate opvang af te ronden, mag naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van eiseres komen. Verweerder kan zich dan ook niet verschuilen achter het vernietigde Dublinbesluit en het argument dat eiseres – toen verweerder door de rechterlijke uitspraak en tijdsverloop gedwongen, aan inhoudelijke behandeling toekwam – op korte termijn minderjarig zou worden. Verweerder had (al eerder) onderzoek moeten doen naar adequate opvang. Nu verweerder dit heeft nagelaten, moet verweerder dit alsnog doen. Verweerder dient daarnaast te motiveren of eiseres destijds, dus ex tunc op het moment van indienen van haar asielaanvraag in Nederland, in aanmerking was gekomen voor een reguliere vergunning buitenschuld en aan de hand van de uitkomst daarvan beoordelen wat daar dan nu de consequenties van zijn.
Terugkeerbesluit
20. De rechtbank is tot slot met eiseres van oordeel dat verweerder de belangen van het minderjarige kind van eiseres onvoldoende heeft meegewogen in het terugkeerbesluit. Verweerder heeft in de motivering over het terugkeerbesluit enkel opgenomen dat het mogelijk is voor eiseres om terug te keren naar Ethiopië. Eiseres heeft echter samen met haar minderjarige kind een asielaanvraag ingediend en verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd dat de belangen van dit kind niet worden geschaad bij terugkeer naar Ethiopië. Nu de rechtbank verweerder zal opdragen om een nieuw besluit te nemen, zal verweerder in dit nieuwe besluit de belangen van het minderjarige kind moeten meewegen.
Conclusie en gevolgen
21. Gelet op hetgeen onder 6.3, 14, 19 en 20 is geoordeeld, is het beroep is gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. Verweerder moet eiseres opnieuw horen over de gebeurtenissen in Ethiopië en vervolgens een nieuw besluit nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder daarvoor een termijn van acht weken. Indien het nieuw te nemen besluit inhoudt dat de asielaanvraag van eiseres opnieuw wordt afgewezen, moet verweerder daarna gelet op hetgeen onder 19 is geoordeeld, alsnog en voortvarend het onderzoek naar adequate opvang doen [9] dat zij eerder al had moeten doen.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ bepaalt dat verweerder binnen 8 weken na deze uitspraak een nieuw besluit neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 februari 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 7 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13678.
2.Pagina 6 van het nader gehoor.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1408.
4.Uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2333, onder 7.1 e.v., en het daarin genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2012, ECLI:NL:2012:744, pt. 66-68.
6.Verslag nader gehoor, p. 7, 9 en 12.
7.Verslag nader gehoor, p. 9.
8.Hof van Justitie EU 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
9.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530.