Op 3 oktober 2024 heeft de vader, wonende in Polen, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag tot teruggeleiding van zijn minderjarige kind naar Polen, na een ongeoorloofde overbrenging door de moeder. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de moeder, en heeft op 15 oktober 2024 een regiezitting gehouden. Tijdens deze zitting was de vader aanwezig met een tolk, terwijl de moeder en haar advocaat niet verschenen. Na de regiezitting hebben de ouders geprobeerd om via crossborder mediation tot een minnelijke regeling te komen, maar dit leidde niet tot overeenstemming over de gewone verblijfplaats van het kind. De vader handhaafde zijn verzoek tot teruggeleiding.
De rechtbank heeft op 14 november 2024 de behandeling voortgezet, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind, dat de moeder het kind niet op 31 augustus 2024 naar Polen heeft teruggebracht, en dat de zaak bekend is bij de Nederlandse Centrale Autoriteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding van het kind in Nederland, waardoor deze als ongeoorloofd wordt aangemerkt volgens het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.
De rechtbank heeft besloten dat de terugkeer van het kind naar Polen gelast wordt, waarbij de moeder het kind uiterlijk op 26 december 2024 bij de vader dient af te geven. Tevens zijn er afspraken gemaakt over videobellen tussen het kind en de ouders en over de verblijfplaats van het kind in de zomervakantie van 2025. De beschikking is gegeven door de rechters en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De werkzaamheden van de bijzondere curator eindigen een maand na de beschikking, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.