ECLI:NL:RBDHA:2024:21829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/09/673446 / FA RK 24-7102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering - verzoek tot teruggeleiding minderjarige naar Polen toegewezen (overeenstemming)

Op 3 oktober 2024 heeft de vader, wonende in Polen, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag tot teruggeleiding van zijn minderjarige kind naar Polen, na een ongeoorloofde overbrenging door de moeder. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de moeder, en heeft op 15 oktober 2024 een regiezitting gehouden. Tijdens deze zitting was de vader aanwezig met een tolk, terwijl de moeder en haar advocaat niet verschenen. Na de regiezitting hebben de ouders geprobeerd om via crossborder mediation tot een minnelijke regeling te komen, maar dit leidde niet tot overeenstemming over de gewone verblijfplaats van het kind. De vader handhaafde zijn verzoek tot teruggeleiding.

De rechtbank heeft op 14 november 2024 de behandeling voortgezet, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind, dat de moeder het kind niet op 31 augustus 2024 naar Polen heeft teruggebracht, en dat de zaak bekend is bij de Nederlandse Centrale Autoriteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding van het kind in Nederland, waardoor deze als ongeoorloofd wordt aangemerkt volgens het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

De rechtbank heeft besloten dat de terugkeer van het kind naar Polen gelast wordt, waarbij de moeder het kind uiterlijk op 26 december 2024 bij de vader dient af te geven. Tevens zijn er afspraken gemaakt over videobellen tussen het kind en de ouders en over de verblijfplaats van het kind in de zomervakantie van 2025. De beschikking is gegeven door de rechters en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De werkzaamheden van de bijzondere curator eindigen een maand na de beschikking, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7102
Zaaknummer: C/09/673446
Datum beschikking: 13 december 2024

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 3 oktober 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende in Polen,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.P. Scheer te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift.
Op 15 oktober 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A. Emmens. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk M.I. Kleijn-Paszko en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). De moeder en haar advocaat zijn, hoewel goed opgeroepen, niet op de zitting verschenen.
De behandeling op de zitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 29 oktober 2024 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de gewone verblijfplaats van na te melden minderjarige. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 oktober 2024 is mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] , Polen.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het verweerschrift;
- het verslag van de bijzondere curator van 10 november 2024.
[de minderjarige] is via een videoverbinding op 14 november 2024 in raadkamer gehoord. Daarbij waren naast de rechters en de griffier aanwezig A.I. Polac optredend als tolk voor [de minderjarige] en de bijzondere curator.
Op 14 november 2024 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk M.I. Kleijn-Paszko en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, vergezeld van de tolk A.I. Polac en bijgestaan door haar advocaat, de bijzondere curator en [naam] namens de Raad.
De rechtbank heeft na de zitting de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 4 december 2024 van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 4 december 2024 van de zijde van de moeder.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
de teruggeleiding van [de minderjarige] naar Polen te bevelen uiterlijk binnen één week na de te wijzen beschikking en te bevelen dat, wanneer de moeder nalaat [de minderjarige] terug te brengen naar Polen, de moeder [de minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven binnen twee weken na de te wijzen beschikking, zodat de vader [de minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Polen;
de moeder te veroordelen in de forfaitaire proceskosten van de vader (eigen bijdrage Raad voor Rechtsbijstand en griffierecht);
de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van de door hem in het kader van deze procedure gemaakte reis- en verblijfskosten, alsmede de kosten van de teruggeleiding van de vader ingeval de moeder nalatig is aan de beschikking te voldoen;
de vader te machtigen, althans hem toestemming te verlenen om deze beschikking zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,-- per dag ingeval zij weigert aan de beschikking te voldoen;
dan wel een beschikking te geven als de rechtbank juist acht;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.
Uit genoemde F9-formulieren blijkt dat partijen na de zitting alsnog overeenstemming hebben bereikt en zij hebben eensluidend verzocht de overeenstemming op te nemen in de beschikking.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] , Polen.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
- De vader, de moeder en [de minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.
- De moeder heeft nagelaten [de minderjarige] op 31 augustus 2024 vanuit Nederland terug te brengen naar Polen.
- De zaak is bekend bij de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA) en bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 240097.

Beoordeling

Rechtsmacht verzoek tot teruggeleiding
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Polen zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [de minderjarige] onmiddellijk voor zijn vasthouding in Nederland zijn gewone verblijfplaats in Polen had. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland en dat de vasthouding van [de minderjarige] in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Pools recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van [de minderjarige] in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag.
Nu de vader en de moeder blijkens genoemde F9-formulieren van 4 december 2024 overeenstemming hebben bereikt over de terugkeer van [de minderjarige] naar Polen, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. Gelet hierop hoeft het verweer van de moeder geen bespreking meer.
Rechtsmacht voorlopige zorgregeling
De ouders hebben eensluidend verzocht (naar de rechtbank begrijpt) een voorlopige zorgregeling te treffen zoals door hen overeengekomen. Gelet op het bepaalde in artikel 15 Brussel II-ter, acht de rechtbank zich bevoegd om op dit verzoek naar Nederlands recht te beslissen. De rechtbank zal overeenkomstig de overeenstemming tussen de ouders beslissen.
Overige verzoeken
Gelet op de overeenstemming tussen de ouders en het eensluidende verzoek van de ouders om dienovereenkomstig te beslissen, beschouwt de rechtbank de overige verzoeken van de vader als ingetrokken.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] , Polen,
naar Polen, waarbij de moeder [de minderjarige] uiterlijk op 26 december 2024 bij de vader dient af te geven in Polen;
bepaalt dat [de minderjarige] als hij bij één van de ouders verblijft, om de dag zal videobellen met de andere ouder, waarbij de andere ouder [de minderjarige] zal aanmoedigen om dit te doen;
bepaalt dat [de minderjarige] in de zomervakantie 2025 van 1 juli 2025 tot en met 14 juli 2025 bij de moeder in Nederland zal verblijven, waarbij de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader of opa en oma en hem daar ook weer terugbrengt;
bepaalt dat deze beslissing geldt totdat de bevoegde Poolse rechter een beslissing heeft genomen over [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 13 januari 2025 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, A. Emmens en S.J. Huizenga rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2024.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.