In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister heeft de aanvraag op 22 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 17 september 2024 zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. De behandeling van het beroep is op 2 september 2024 uitgesteld in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn. De rechtbank heeft op 19 december 2024 het onderzoek gesloten, nadat eiser op 11 december 2024 had aangegeven geen gebruik te willen maken van zijn recht ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen procesbelang meer heeft. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat op 30 maart 2024 is aanvaard. Eiser heeft geen contact meer met zijn gemachtigde, wat de rechtbank doet concluderen dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank besluit dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.