ECLI:NL:RBDHA:2024:20599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.38083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengen overdrachtstermijn Dublinverordening

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die in beroep ging tegen het verlengen van de overdrachtstermijn voor zijn overdracht aan Kroatië. De minister van Asiel en Migratie had op 25 september 2024 besloten de overdrachtstermijn te verlengen, omdat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 2 december 2024, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 25 september 2024 als met onbekende bestemming vertrokken was en dat er geen procesbelang meer was bij de behandeling van het beroep. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit was, maar dat de eiser geen rechtens te beschermen belang meer had, omdat hij niet meer bereikbaar was voor zijn gemachtigde. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de proceskosten af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38083
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

Bij brief van 25 september 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië (hierna: het verlengingsbesluit). De verlenging is geschied op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 30 januari 2024 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat eiser op 1 november 2023 in Griekenland en op 19 januari 2024 in Kroatië verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop heeft de minister op 18 maart 2024 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening. De autoriteiten van Kroatië zijn hier op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening mee akkoord gegaan op 30 maart 2024.
3. Bij brief van 25 september 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Kroatië omdat eiser is ondergedoken. Uit informatie van het COa is gebleken dat eiser op 25 september 2024 als met onbekende bestemming vertrokken is gemeld. De minister heeft daarop de Kroatische autoriteiten op 25 september 2024 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van het onderduiken door eiser en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Tegen deze verlenging heeft eiser beroep ingesteld.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak [1] van 14 december 2022 geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Deze vraag is ingegeven door het in het verlengingsbesluit gestelde onderduiken en de door de minister aan de rechtbank overgelegde informatie waaruit blijkt dat eiser op 25 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank laten weten sinds 10 dagen geen contact meer te hebben met eiser en de rechtbank niet te kunnen informeren omtrent zijn verblijfplaats.
5.1.
Procesbelang bestaat als eiser met de behandeling van het beroep nog kan bereiken wat hij met het instellen van het beroep wilde bereiken en voor hem van feitelijke betekenis is. [2] Van procesbelang kan ook sprake zijn als er schade is geleden door het besluit. Dan is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk het gevolg is van het besluit. [3]
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat - indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde waaruit blijkt dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar de vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt - er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep niet meer van feitelijke betekenis is en de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. [4]
5.3.
Voorts is door eiser niet gesteld dat sprake is van geleden schade door het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het procesbelang hangende deze procedure is komen te ontvallen en het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024 door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Afdelingsuitspraak van 20 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3557 en Afdelingsuitspraak, 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.
3.Afdelingsuitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1332 en Afdelingsuitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.