ECLI:NL:RBDHA:2024:21741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/6880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leiden

Op 20 december 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de eenmalige energietoeslag 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft deze aanvraag op 18 januari 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 8 september 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 is het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het college de gelegenheid te geven om de woonsituatie van eiser nader te onderzoeken. Het college heeft echter vastgesteld dat eiser beschikte of kon beschikken over een inkomen dat hoger was dan 120% van de bijstandsnorm, waardoor hij geen recht had op de energietoeslag.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beleid van het college, dat studenten categorisch uitsluit van de energietoeslag, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het college de aanvraag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. Eiser heeft geen recht op de energietoeslag, omdat hij ten tijde van de aanvraag beschikte over een inkomen dat boven de geldende norm lag. De rechtbank heeft bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter C.J. Waterbolk en is openbaar gemaakt op 20 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. F.A.S. Kool en S. Wispelweij)
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigden: mr. K. Bergacker, mr. P.A. van de Ven en F.V. Silva de Jesus).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 20 december 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het categorisch uitsluiten van studenten in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 is namelijk in strijd met het EVRM [1] en met artikel 1 van de Grondwet. Voor deze ongelijke behandeling bestaat geen legitieme rechtvaardigingsgrond. De hernieuwde beoordeling door het college (op verzoek van de rechtbank) heeft opgeleverd dat eiser toch geen aanspraak kan maken op de energietoeslag, omdat hij ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen hoger dan 120 % van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 heeft hij om die reden geen aanspraak op de eenmalige energietoeslag. Daarom laat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag toch in stand.

Feiten en procesverloop

Op 20 december 2022 heeft eiser de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 18 januari 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 8 september 2023 (bestreden besluit) heeft het college het op 23 februari 2023 ontvangen bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiser is samen met zijn gemachtigden verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor 4 weken geschorst om het college de gelegenheid te geven eisers woonsituatie nader te onderzoeken. Het college heeft in plaats daarvan vastgesteld dat eiser in de referteperiode beschikte of kon beschikken over een inkomen boven de 120 % van de voor hem geldende bijstandsnorm. Nader onderzoek naar de woonsituatie van eiser of de aanwezigheid van een eigen energiecontract heeft daarom niet meer plaatsgevonden. Het onderzoek heeft niet geleid tot nadere besluitvorming.
Partijen hebben de rechtbank desgevraagd niet te kennen gegeven dat zij van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, gebruik willen maken.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en doet nu uitspraak.

Beoordeling

1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 20 december 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat hij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiser voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiser niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod. [2] Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig.
6. Eiser was ten tijde van belang student en ontving studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Daarnaast ontving hij inkomsten uit arbeid.
7. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
8. Uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen van meer dan 120 % van de voor hem geldende bijstandsnorm. Het normbedrag voor levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000 bedroeg ten tijde van belang voor een student hoger onderwijs € 932,87. Daarnaast beschikte eiser in de referteperiode over een inkomen uit arbeid van € 1.404.05 (september/oktober), van € 1.163,93 (oktober/november) en van € 1.309,24 (november/december).
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als (fictief) inkomen van eiser aangemerkt. De tot de studiefinanciering behorende component "rentedragende lening" dient als middel te worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt. [3] Omdat eiser kon beschikken over een inkomen dat hoger is dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens komt hij niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag over het jaar 2022.
10. Het college heeft eiser nog verwezen naar het tijdelijk Addendum op de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2022. Op grond van die regeling konden inwoners van 21 jaar of ouder met een inkomen tot 150 % van de bijstandsnorm (waaronder studenten) tot en met 31 december 2022 in aanmerking komen voor een vergoeding van de energiekosten. Eiser heeft gesteld dat deze regeling geen redelijk alternatief biedt, omdat bijzondere bijstand alleen in bijzondere omstandigheden wordt verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter juist door toepassing van deze regeling rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden waarin studenten qua huisvesting en energiekosten verkeren.
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiser om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiser wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
12. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Vanwege het feit dat in een aantal vrijwel identieke zaken beroep is ingesteld wordt voor de proceskostenveroordeling verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2024 op het beroep van [naam] (reg. nr. SGR 23/6110).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 september 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:867