ECLI:NL:RBDHA:2024:21728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.31824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag wegens seksuele gemeenschap met minderjarige echtgenote

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 22 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 9 augustus 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser had verklaard seksuele gemeenschap te hebben gehad met zijn echtgenote, die op dat moment jonger dan 15 jaar was. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht op deze verklaringen mocht afgaan, aangezien er geen evident onjuiste verklaringen zijn aangetoond.

De rechtbank constateert dat het besluit om de asielaanvraag af te wijzen, hoewel genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet onterecht was, omdat de bevoegdheid om dergelijke besluiten te nemen sinds 2 juli 2024 bij de minister ligt. De rechtbank past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe om het gebrek te passeren, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft in beroep nieuwe documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat zijn huwelijk gefingeerd was en dat er geen seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt echter dat deze documenten niet voldoende zijn om de verklaringen van eiser te weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding, omdat het gebrek in de procedure geen invloed heeft gehad op zijn belangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31824

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 22 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft in beroep nieuwe documenten overgelegd. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, omdat volgens de minister artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv) op hem van toepassing is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De minister heeft de asielaanvraag van eiser namelijk terecht afgewezen als kennelijk ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
4. De rechtbank constateert ambtshalve dat het besluit is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen op asielaanvragen sinds 2 juli 2024 bij de minister ligt. Nu het besluit na 1 juli 2024 is genomen kent het besluit een gebrek.
4.1.
De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. [2] Niet in geschil is dat het besluit is genomen door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatssecretaris, die daartoe vóór 2 juli 2024 ook bevoegd was. Medewerkers van de IND zijn vanaf 2 juli 2024 bevoegd om namens de minister dergelijke besluiten te nemen. Dit volgt uit de ‘Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie’ van 2 juli 2024. [3] Gelet hierop is het niet aannemelijk dat het gebrek van invloed is geweest op de inhoud van het besluit, zodat ook niet valt in te zien dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad. Daarbij komt dat de minister op de zitting heeft aangeven het besluit voor zijn rekening te nemen.
Het asielrelaas
5. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Hij voert aan dat hij op 20 november 2015 uit Syrië is vertrokken vanwege de onveilige situatie en de aanwezigheid van Islamitische Staat (IS). Hij vreest daarnaast bij terugkeer in militaire dienst te moeten, dan wel door de Koerdische arbeiderspartij (PKK) te worden gedwongen om aan hun zijde mee te vechten.
Het bestreden besluit
6. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor internationale bescherming, omdat artikel 1(F) van het Vv op hem van toepassing is. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in oktober 2021 in Turkije religieus is getrouwd, dat hij seksuele gemeenschap heeft gehad met zijn echtgenote en dat zijn echtgenote destijds jonger was dan 15 jaar. Ook heeft eiser verklaard dat zijn echtgenote later een miskraam heeft gehad. Volgens de minister is naar zowel Syrisch als Nederlands recht geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk. Het hebben van seks met een minderjarig kind jonger dan 15 jaar, buiten een rechtsgeldig huwelijk om is volgens de minister te kwalificeren is als een ernstig, niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1(F) van het Vv. De minister wijst daarom de asielaanvraag af als kennelijk ongegrond. Ook heeft de minister beslist tot een signalering voor de duur van tien jaar.
Omvang van het geschil
7. Eiser betwist niet dat het hebben van seks met een minderjarige jonger dan 15 jaar kan worden aangemerkt als een misdrijf in de zin van artikel 1(F) van het Vv. Eiser betwist ook niet dat, als de seks inderdaad zou hebben plaatsgevonden, hij ook had moeten weten dat hij een dergelijk misdrijf beging (het zogenaamde ‘knowing participation’-vereiste). Eiser bestrijdt enkel dat hij dit misdrijf daadwerkelijk heeft begaan (het zogenaamde ‘personal participation’-vereiste). De beroepsgrond dat ten onrechte geen uitstel is verleend voor het overleggen van nadere documenten uit Syrië heeft eiser op de zitting ingetrokken.
Mag de minister uitgaan van de verklaringen van eiser over het huwelijk?
8. Eiser betoogt dat zijn huwelijk is gefingeerd om op die manier nareis mogelijk te maken. Omdat nareis alleen mogelijk is wanneer het huwelijk al bestond vóór aankomst in Nederland is de huwelijksdatum geantedateerd. Volgens eiser blijkt dit onder andere uit het tijdsverloop tussen de huwelijksdocumenten en de daarop vermelde huwelijksdatum en de opvallend jonge leeftijd van zijn echtgenote. Eiser voert verder aan dat zijn verklaringen in het nader gehoor en aanvullend gehoor evidente onwaarheden bevatten, zodat de minister daar niet zonder nader onderzoek van uit had mogen gaan. Tot slot overlegt eiser documenten, die volgens hem onderbouwen dat sprake is van een geantedateerd huwelijk en dat geen seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden.
8.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn huwelijk consistent zijn en zijn onderbouwd met documenten, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Eiser heeft namelijk van het begin af aan meermaals verklaard dat hij gehuwd is. Zo heeft eiser tijdens het identiteitsverhoor door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de Politie Noord-Nederland verklaard dat hij met zijn vrouw in Nederland wil wonen en dat hij in Syrië een huwelijksakte had liggen. [4] Ook tijdens het nader gehoor [5] en het aanvullend gehoor [6] heeft eiser verklaard gehuwd te zijn. Deze verklaringen heeft hij uit eigen beweging afgelegd. Alleen tijdens het aanmeldgehoor [7] heeft eiser anders verklaard, namelijk dat hij enkel verloofd was en dat deze verloving inmiddels was verbroken, maar die verklaringen heeft hij in de correcties en aanvullingen van 13 oktober 2023 gecorrigeerd. Dat de minister daarover had moeten doorvragen, omdat eiser vreemd zou hebben verklaard over hoe het aanmeldgehoor op dat punt verlopen zou zijn, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk niet alleen de verklaring uit het aanmeldgehoor gecorrigeerd, maar heeft naar aanleiding van vragen van de minister ook gedetailleerd over de totstandkoming van het huwelijk verklaard en bovendien het huwelijk met documenten onderbouwd. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat hij in het nader gehoor en aanvullend gehoor evident onware verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft daarvan maar één voorbeeld genoemd, namelijk de verklaring van eiser in het nader gehoor dat hij niet kon voorstellen waarom in het aanmeldgehoor staat dat hij alleenstaand zou zijn en dat dit een foutje moet zijn geweest. Hoewel de rechtbank het er mee eens is dat dit een vreemde verklaring is, aangezien het inderdaad zo is dat eiser in het aanmeldgehoor op twee verschillende momenten heeft verklaard dat hij enkel verloofd zou zijn geweest en dat die verloving was verbroken, gaat het te ver om dat aan te merken als een evident onware verklaring die voor de minister aanleiding had moeten zijn om daarop door te vragen. Zoals hiervoor al is aangegeven heeft eiser namelijk tijdens datzelfde nader gehoor documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn huwelijk én had eiser voorafgaand aan het aanmeldgehoor al tegenover de AVIM verklaard dat hij was gehuwd. Eiser heeft geen andere voorbeelden gegeven van evident onware verklaringen en de rechtbank is daar ook niet van gebleken. Dat eiser verder verklaringen heeft afgelegd die soms wat vreemd zijn of een grote mate van toevalligheid kennen, maakt het voorgaande niet anders. Dat doet er namelijk niet aan af dat eiser, zijn correctie op zijn verklaring mede in ogenschouw nemend, op grote lijnen consistent heeft verklaard over zijn huwelijk en dat huwelijk ook met documenten heeft onderbouwd. De minister heeft ook niet ten onrechte in de zienswijze geen aanleiding gezien om nader onderzoek te doen. De minister wijst er daarbij terecht op dat eiser er meermalen op is gewezen om de waarheid te vertellen. Als eiser een op hoofdlijnen consistent verhaal vertelt over zijn huwelijk en dat ook met documenten onderbouwt en vervolgens, als blijkt dat dit nadelig voor hem uitpakt, met alternatieve verklaringen komt, dan ligt de bewijslast bij hem om te onderbouwen dat die eerdere verklaringen daadwerkelijk onjuist zijn. Het enkel wijzen op wat vreemde aspecten in zijn verklaringen en handelen en het presenteren van een op zichzelf plausibel alternatief verhaal is daarvoor onvoldoende. Dat brengt de rechtbank dan ook tot de vraag of de door eiser in beroep overgelegde documenten dit alternatieve verhaal afdoende ondersteunen.
8.2.
Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser in beroep de volgende documenten en andere stukken overgelegd:
een verzoekschrift van de vader van eiser van 28 juli 2024 aan de rechtbank om een echtscheiding uit te spreken, met aangehechte getuigenverklaringen van de (voormalige) echtgenote van eiser en van haar ouders;
de echtscheidingsbeslissing van de rechtbank van 29 juli 2024;
een uittreksel van de burgerlijke stand van 11 augustus 2024;
schermafbeeldingen van WhatsApp-berichten uit maart 2023 en een video-uitnodiging in verband met de verloving;
en verklaring van het Syrische Ministerie van Binnenlandse Zaken van 23 oktober 2024 dat er geen grensoverschrijdingen door de (voormalige) echtgenote van eiser zijn geregistreerd;
schooldiploma’s van de (voormalige) echtgenote van eiser uit 2020, 2021 en 2022.
De minister stelt zich in het verweerschrift en op zitting terecht op het standpunt dat deze stukken niet maken dat niet langer van de verklaringen van eiser over zijn huwelijk kan worden uitgegaan. Als eerste is van belang dat de onder a tot en met c genoemde documenten ten aanzien van de echtscheiding bevestigen dat er daadwerkelijk een huwelijk is geweest en dat deze documenten geen onderbouwing bieden voor de stelling van eiser dat het huwelijk zou zijn gefingeerd of geantedateerd. De minister stelt verder terecht dat de onder a genoemde verzoekschrift en getuigenverklaringen, waarin wordt aangegeven dat er nooit sprake is geweest van echtelijke gemeenschap, niet objectief verifieerbaar zijn en dat ook niet is gebleken dat de rechtbank op enige wijze onderzoek heeft gedaan om deze verklaringen te verifiëren. Daar komt bij dat niet valt uit te sluiten dat deze getuigen ook een eigenbelang hebben bij het afleggen van deze verklaring. Ten aanzien van de onder d genoemde WhatsApp-berichten stelt de minister terecht dat deze berichten niet volledig vertaald zijn en dat moeilijk te verifiëren is welke personen daadwerkelijk deze berichten hebben verstuurd en ontvangen. Daarbij is de stelling van eiser dat hieruit zou blijken dat de verloving pas in maart 2023 zou hebben plaatsgevonden moeilijk te rijmen met de verklaringen van eisers vader, (voormalige) echtgenote en (voormalige) schoonouders in het verzoekschrift en de getuigenverklaringen, dat op [datum] 2021 een religieus huwelijk zou hebben plaatsgevonden. Ook stelt de minister terecht dat de onder e genoemde verklaring niet uitsluit dat de (voormalige) echtgenote van eiser, al dan niet met hulp van derden, illegaal de grens tussen Syrië en Turkije is overgestoken. Tot slot stelt de minister terecht dat de schooldiploma’s van eisers (voormalige) echtgenote niet aantonen dat zij in de betreffende periode altijd in Syrië is geweest. Ook in onderlinge samenhang bekeken zijn deze stukken daarom onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat de minister niet van de verklaringen van eiser tijdens de gehoren mag uitgaan. Daarbij is met name van belang dat deze stukken onderling tegenstrijdig zijn ten aanzien van het religieuze huwelijk op [datum] 2021. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft.
9.1.
Bij het passeren van een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in de regel een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op de aard van het onder 4.1 geconstateerde gebrek en de omstandigheid dat eiser door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, voorzitter, en mr. G.J.H. Boerhof en mr. H. van Eijken, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vergelijk ABRvS 9 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3714.
3.Stcrt. 2024, 23190.
4.Proces-verbaal van verhoor van 22 september 2022, pagina 2.
5.Rapport nader gehoor van 23 oktober 2023, pagina’s 3 t/m 5 en 10.
6.Rapport aanvullend gehoor van 27 juni 2024, pagina’s 3 en 10 t/m 12.
7.Rapport aanmeldgehoor van 29 oktober 2022, pagina 3 en 10.