ECLI:NL:RBDHA:2024:21716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.41274 en NL24.41275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had op 8 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar verweerder stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag, aangezien eiser eerder op 14 maart 2022 al een asielaanvraag in Frankrijk had ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 13 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat hij bij overdracht aan Frankrijk in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, vanwege de beperkte asielopvang in Frankrijk. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat er geen systeemfouten zijn in de asielopvang in Frankrijk en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij persoonlijk geen opvang zou krijgen. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is dat eiser in een onmenselijke situatie terechtkomt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.41274 (beroep)
NL24.41275 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1989. Hij heeft op 8 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Gebleken is dat eiser op 14 maart 2022 al een asielaanvraag heeft ingediend in Frankrijk. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat verweerder Frankrijk daarvoor verantwoordelijk acht.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of verweerder op goede gronden heeft besloten eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoe is het besluit van verweerder tot stand gekomen?
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling, als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 18 juni 2024 heeft verweerder een verzoek om terugname verstuurd naar Frankrijk, dat door de Franse autoriteiten is geaccepteerd op 1 juli 2024. Daarmee is de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast komen te staan.
Komt eiser bij overdracht aan Frankrijk in een situatie terecht die strijdig is met artikel 3 van het EVRM? [2]
4. Eiser heeft niet betwist dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De kern van eisers beroep is dat verweerder op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening hem niet mag overdragen aan Frankrijk, omdat de asielopvang in Frankrijk zo beperkt is, dat hij daardoor in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Eiser beroept zich onder andere op het AIDA-rapport over Frankrijk van 24 mei 2024 en op het arrest M.K. tegen Frankrijk. [3] Hij voert hierbij aan dat er een kans van 40% is dat hij in Frankrijk op straat belandt. Ook voert eiser aan dat hij in Frankrijk geen asielaanvraag zal kunnen indienen en geen beroepsprocedure zal kunnen starten, omdat hij dan op straat leeft. Hij zal in Frankrijk dus geen gebruik kunnen maken van zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.
4.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Volgens het AIDA-rapport van 24 mei 2024 lopen alleenstaande, volwassen mannen het risico om geen opvang te krijgen, omdat de vraag naar opvangplekken groter is dan het aantal opvangplekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft echter in de uitspraken van 30 augustus 2024 en 3 oktober 2024 [4] geoordeeld dat er geen reden is om te oordelen dat de problemen in de asielopvang zodanig zijn, dat sprake is van systeemfouten. Dit blijkt ook niet uit de door eiser aangevoerde rechtspraak. In de genoemde uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de AIDA-rapporten over Frankrijk een vrij constant beeld tonen van de problemen in de asielopvang, maar dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat voor Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet onderbouwd waarom specifiek hij geen opvang zou krijgen. Bovendien is gebleken dat eiser eerder in Frankrijk als asielzoeker opvang heeft gekregen, een asielaanvraag heeft kunnen indienen en daartegen rechtsmiddelen heeft kunnen aanwenden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de problemen in de asielopvang in Frankrijk, eiser geen reëel en bewezen risico loopt om terecht te komen in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het door eiser genoemde arrest van het EHRM leest de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Voor zover eiser betoogt dat de mogelijkheid tot klagen bij de Franse autoriteiten en instellen van rechtsmiddelen in Frankrijk illusoir is als hij op straat moet leven, overweegt de rechtbank dat er vooralsnog onvoldoende reden is om aan te nemen dat eiser in die toestand terecht zal komen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk.
5.1
Nu de rechtbank uitspraak doet over eisers beroep en dit ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, wat betreft de hoofdzaak, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 december 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918.