ECLI:NL:RBDHA:2024:21705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.26881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging en inburgeringsvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, met de Somalische nationaliteit en geboren in Saoedi-Arabië, heeft op 2 mei 2023 een aanvraag ingediend om bij haar referent in Nederland te verblijven. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 27 oktober 2023 afgewezen, met als argument dat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 3 juni 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister ten onrechte de zwangerschap van eiseres niet heeft betrokken in de belangenafweging bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de minister op de hoogte was van de zwangerschap, maar deze niet heeft meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank oordeelt dat de zwangerschap van eiseres een relevante omstandigheid is die invloed heeft op de aard en hechtheid van de gezinsband en dat de minister dit had moeten erkennen. Hierdoor is de motivering van het bestreden besluit gebrekkig en komt het voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-. Eiseres is vrijgesteld van griffierecht, waardoor de minister dit niet aan haar hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij heeft op 2 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’. [2]
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, het bezwaar van eiseres is namelijk ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing om aan eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf te verstrekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiseres heeft de Somalische nationaliteit, ze is geboren in Saoedi-Arabië en woonde daar. Op 2 mei 2023 heeft eiseres een mvv gevraagd met het doel om bij referent te verblijven. Deze aanvraag is afgewezen, onder meer omdat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. In het besluit van 2 mei 2023 is onder meer overwogen dat de afwijzing niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri). Ook is beoordeeld of artikel 8 van het EVRM in de weg staat aan afwijzing van de mvv-aanvraag. Dat is volgens de minister niet het geval. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure is eiseres met een Frans visum Nederland ingereisd en heeft zij hier asiel aangevraagd. Voordat is beslist op het bezwaar is eiseres zwanger geraakt, zij verwacht rond 5 januari 2025 te bevallen. In het besluit van 3 juni 2024 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. In dat besluit is onder meer overwogen dat er geen aanleiding is om eiseres vrij te stellen van het inburgeringsvereiste en dat de Gri eiseres geen recht geeft op gezinshereniging.
Had de minister eiseres moeten vrijstellen van het inburgeringsvereiste?
4. Eiseres betoogt dat de minister haar ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, dan wel dat daar inmiddels aanleiding voor bestaat vanwege een gewijzigde situatie. Zij verblijft namelijk niet langer in Saoedi-Arabië maar bevindt zich inmiddels in Nederland. Omdat zij in Nederland verblijft kan de minister haar niet langer tegenwerpen dat zij moet inburgeren.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het feit dat eiseres inmiddels in Nederland verblijft, niet automatisch maakt dat zij moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. De minister wijst in dit verband terecht op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 juni 2022. [3] Hieruit volgt dat de minister aan degene aan wie een geldige mvv is verleend binnen twee weken na aanmelding, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleent onder dezelfde beperking als die waaronder de mvv is verleend. Daaruit volgt dat het rechtsgevolg van een mvv dus meer inhoudt dan alleen de toestemming om toegang te krijgen in Nederland. De rechtbank volgt het standpunt van de minister ter zitting dat eiseres na uitvraag door de minister ook heeft aangegeven dat zij ondanks het feit dat zij inmiddels in Nederland verblijft, nog steeds belang heeft bij de beoordeling van haar aanvraag. De rechtbank leidt uit het bovenstaande kader dan ook af dat, ook nu eiseres inmiddels in Nederland is, moet worden beoordeeld of zij in aanmerking zou zijn gekomen voor een mvv. Daarvoor moet een zogezegde ‘fictieve toetsing’ worden uitgevoerd. Het inburgeringsvereiste is een voorwaarde voor het verkrijgen van een mvv en tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet aan dit inburgeringsvereiste voldoet. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de belangenafweging in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn juist uitgevoerd?
5. Eiseres betoogt dat de minister miskent dat er op grond van artikel 17 van de Gri een positieve verplichting op hem rust om gezinshereniging in Nederland toe te staan. De minister heeft in de besluitvorming niet betrokken dat eiseres zwanger is van een kind met de Nederlandse nationaliteit en dat zij op 5 januari 2025 is uitgerekend.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister ten tijde van het besluit op bezwaar op de hoogte was van de zwangerschap van eiseres. In het aanmeldgehoor van 14 mei 2024 heeft de minister aan eiseres vragen gesteld over haar zwangerschap omdat dit uit het dossier van eiseres volgde. Hierop heeft eiseres geantwoord dat zij dacht ongeveer zes weken zwanger te zijn. Ook heeft zij verklaard dat referent de vader van haar kind is en dat zij afhankelijk van hem is omdat zij elkaar nodig hebben. Hoewel dit is verklaard tijdens het aanmeldgehoor in het kader van de asielaanvraag van eiseres, bevindt deze informatie zich in de door de minister aangeleverde stukken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat hij ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in deze procedure voor verblijf bij familie- of gezinslid dus op de hoogte was, althans had kunnen zijn, van de zwangerschap.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de zwangerschap in het besluit op bezwaar niet kenbaar door de minister is betrokken in de belangenafweging. Dat had wel gemoeten. De rechtbank overweegt dat de minister bij de beoordeling van artikel 17 van de Gri onder andere terdege rekening houdt met de aard en hechtheid van de gezinsband en met de duur van het verblijf in de lidstaat. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van de gezinsband tussen eiseres en referent een zwangerschap een omstandigheid is die hierbij betrokken moet worden. Een zwangerschap is onmiskenbaar van invloed op de aard en hechtheid van een partnerschapsrelatie. In het verlengde daarvan ligt ook het belang van het ongeboren kind. Gelet hierop volgt de rechtbank in de onderhavige zaak dan ook het standpunt van eiseres dat de minister haar belangen als zwangere vrouw bij de beoordeling had moeten betrekken. Nu dit niet is gebeurd, is de motivering van het bestreden besluit gebrekkig.
Het betoog slaagt en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5.3.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de door de minister in het verweerschrift gegeven nadere motivering aanleiding geeft om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In het verweerschrift heeft de minister ten aanzien van artikel 8 van het EVRM zijn standpunt gehandhaafd en toegelicht dat, uitgaande van gezinsleven, de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvalt, omdat het huwelijk op afstand is aangegaan toen eiseres geen verblijfsrecht in Nederland had en pas na overkomst van eiseres naar Nederland is ingevuld met samenwoning en zwangerschap terwijl nog geen sprake was van een verblijfsvergunning en evenmin van zicht daarop. Volgens de minister ligt het op de weg van eiseres om zich te vestigen in Somalië of een derde-land waar zij toegang kan krijgen en het gezinsleven in te vullen op de manier waarop dat plaatsvond voor de komst van eiseres naar Nederland. De zwangerschap van eiseres maakt dit volgens de minister niet anders, omdat artikel 8 van het EVRM niet noopt tot een vrije domiciliekeuze en omdat de ex tunc-beoordeling binnen artikel 8 van het EVRM is gestoeld op de feitelijke situatie en niet op de gewenste of toekomstige situatie waarbij mogelijk sprake is van een minderjarig kind. Ten aanzien van artikel 17 van de Gri stelt de minister dat de belangenafweging hetzelfde is als die van artikel 8 van het EVRM en dat ook artikel 17 van de Gri niet noopt tot het verlenen van de mvv.
5.4.
De rechtbank ziet in deze aanvullende motivering geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de minister er ten onrechte van uitgaat dat belangenafweging in artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van de Gri hetzelfde is. Omdat de minister (inmiddels) uitgaat van gezinsleven kan de belangenafweging in het kader van artikel 17 voor eiseres gunstiger uitvallen. [4] Daarbij komt dat minister alleen benoemt dat de zwangerschap niet van invloed zou zijn op de vragen of eiseres en referent aan de nationale voorwaarden voor een mvv voldoen en of sprake is van een objectieve belemmering. Daargelaten of dat juist is, wordt de zwangerschap zelf en het belang van eiseres en referent om die samen door te maken, niet benoemd, terwijl dat door eiseres wel naar voren is gebracht.
De rechtbank is verder van oordeel dat bij de belangenafweging, naast het belang van de zwangerschap, ook het belang van het ongeboren kind moet worden betrokken. Dat leidt de rechtbank af uit artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin staat dat het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, als zijn belang dit vordert. In de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 29 november 2021 [5] wordt daarover overwogen dat dit artikel niet alleen ziet op vaststelling van burgerlijke of vermogensrechten, omdat de bepaling volgens jurisprudentie ook toepassing vindt in het jeugdbeschermingsrecht en het gezondheidsrecht. Naar nationaal recht bestaat dus de verplichting om het ongeboren kind, als dat in zijn belang wordt geacht, als al geboren aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook in geval een belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gri wordt gemaakt.
5.5.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat de minister de zwangerschap van eiseres ten onrechte niet bij de beoordeling van artikel 17 van de Gri heeft betrokken. Er is geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Hetgeen hiervoor onder 5 tot en met 5.4 is overwogen, heeft eveneens tot gevolg dat geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat de minister ten onrechte heeft afgezien van zijn hoorplicht. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en de minister dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1). Eiseres is vrijgesteld van de betaling van griffierecht, de minister hoeft dat daarom niet aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.[naam] wordt hierna ‘referent’ genoemd.
3.ABRvS van 23 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1776.
4.ABRvS 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27, ro. 2.1.
5.Rb. Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 29 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13167. Zie voor de beantwoording van de prejudiciële vragen het arrest van het HvJ van 16 februari 2023, L.G. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ECLI:EU:C:2023:113.