In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder, op 16 mei 2024, een gegrond beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, waarbij de rechtbank de minister een beslistermijn van acht weken had opgelegd en een dwangsom van € 100,- per dag voor overschrijding van deze termijn. Eiser heeft op 14 oktober 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom niet tijdig een besluit had genomen op de asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet heeft voldaan aan de eerder opgelegde beslistermijn. De rechtbank wijst erop dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank legt de minister een nieuwe termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.