In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 27 september 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Aangezien meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling, is het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank is van oordeel dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen acht weken een besluit te nemen, mits dit op zorgvuldige wijze gebeurt. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.