ECLI:NL:RBDHA:2024:21574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.43446 en NL24.43447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op grond van het Dublin-systeem

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en dat hij in Frankrijk vreest voor onmenselijke behandeling. Hij verwijst naar het AIDA-rapport update 2023, waaruit blijkt dat veel asielzoekers in Frankrijk geen opvang krijgen.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder heeft voldoende duidelijk uiteengezet waarom Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk zich hier niet aan houdt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43446 en NL24.43447

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1997 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en daardoor in rechte geen stand kan houden. In Frankrijk vreest eiser voor zijn leven, hij wordt daar onderworpen aan een onmenselijke behandeling wanneer hij opnieuw op straat moet leven. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport update 2023 pagina 120 waaruit volgt dat veel asielzoekers geen opvang krijgen in Frankrijk. Daarnaast biedt het feit dat eiser een herhaalde asielaanvraag indient op zich een reden voor beperking van recht op opvang in Frankrijk.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder heeft voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiseres aannemelijk maakt dat Frankrijk zich hier niet aan houdt.
7. De Afdeling [2] heeft in de uitspraak van 30 augustus 2024 [3] het AIDA-rapport update 2023 betrokken en heeft overwogen dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van 2 mei 2024 [4] , is betrokken. In die uitspraak heeft de Afdeling over het voorgaande AIDA-rapport geoordeeld dat daaruit niet kan worden opgemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn.
7.1
De rechtbank overweegt verder dat Frankrijk, op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, van de Opvangrichtlijn, de bevoegdheid heeft om voor vreemdelingen die een herhaalde aanvraag doen de materiële opvangvoorzieningen te beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, in te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk in strijd met dit artikel handelt.
7.2
Verder hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd om het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen zij dat ze zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met problemen ten aanzien van de opvangcapaciteit, kan hij hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken waarom van eiser niet verwacht kan worden dat hij zich beklaagd bij de Franse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.