ECLI:NL:RBDHA:2024:21522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/2660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens vermeende overtreding van artikel 2:74 Apv Leiden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom door de burgemeester van Leiden. De last werd opgelegd op 11 oktober 2023, naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage van de politie waarin eiser werd verdacht van drugshandel. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de burgemeester van Leiden door twee gemachtigden. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen, omdat het bestreden besluit niet door de juiste autoriteit was ondertekend. Dit gebrek werd echter hersteld door een schriftelijke bekrachtiging van de burgemeester.

De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat eiser zich op een openbare plaats ophield met het kennelijke doel om drugs te verhandelen, zoals vereist door artikel 2:74 van de Apv Leiden. Eiser was op het moment van aanhouding aan het rijden en niet tijdelijk op een openbare plaats aanwezig. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, herroept de last onder dwangsom en bepaalt dat de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 2.374,-, inclusief kosten voor zowel bezwaar als beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.B. Spaargaren),
en

de burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. B.N. Vinkenvleugel en mr. M. den Brabander).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem op 11 oktober 2023 door verweerder opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser [naam] als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. In de bestuurlijke rapportage van de politie staat kort samengevat het volgende vermeld. Op 20 april 2023 zag de politie eiser rijden in zijn auto. Hij had een mobiele telefoon in zijn hand. Eiser heeft vervolgens een door de politie gegeven stopteken genegeerd. Iets verderop heeft de politie eiser aangehouden, hem gefouilleerd en zijn auto doorzocht. Eiser had € 440,- contant geld bij zich en in zijn auto is een identiteitskaart gevonden van een persoon waarvan bekend is dat hij drugs gebruikt. De politie heeft eisers auto in beslag genomen en met behulp van een speurhond ongeveer 40 gram verschillende harddrugs gevonden in de auto (33 gram cocaïne, 7 gram XTC en 2 gram ketamine).
2.1.
Naar aanleiding van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Leiden 2020 (hierna: de Apv Leiden). Verweerder heeft eiser gelast om geen drugs te dealen dan wel daarbij behulpzaam te zijn en/of te bemiddelen op een openbare plaats (straat) binnen de gemeente Leiden. Verweerder heeft eiser hierbij een dwangsom opgelegd van € 2.500,- per geconstateerde overtreding.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij artikel 2:74 van de Apv Leiden niet heeft overtreden. Primair stelt hij dat de gevonden drugs niet van hem waren. Subsidiair stelt hij dat ook al waren de drugs wel van hem, er alsnog geen sprake is van overtreding van artikel 2:74 van de Apv Leiden. Dit artikel is bedoeld om de overlast veroorzaakt door het dealen van drugs op straat tegen te gaan, buiten de Opiumwet om. Het enkel vervoeren of aanwezig hebben van drugs, ook als sprake is van een handelshoeveelheid, leidt niet tot de overlast op de openbare weg die artikel 2:74 van de Apv Leiden beoogt tegen te gaan. Eiser verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van de rechtbank Rotterdam. [1] Er is geen bewijs dat eiser daadwerkelijk drugs heeft verhandeld en niet is vast komen te staan dat eiser heeft postgevat met de kennelijke bedoeling om drugs te verhandelen. Uit de politiewaarnemingen van 20 april 2023 blijkt enkel dat eiser over een doorgaande weg reed en werd aangehouden omdat hij telefoneerde tijdens het rijden, hieruit blijkt niet dat hij gedragingen vertoonde die gericht waren op drugshandel. Ook had verweerder de eerdere politiemutaties niet mogen betrekken bij de vraag of eiser de kennelijke bedoeling had om drugs te verhandelen. Ook als verweerder dat wel zou mogen, dragen de politiemutaties onvoldoende bij om te kunnen oordelen dat aannemelijk is dat eiser artikel 2:74 van de Apv Leiden heeft overtreden. Tot slot is het eiser niet duidelijk waarom de last onder dwangsom op 11 oktober 2023 nog altijd noodzakelijk was. Sinds april 2023 is er niets meer voorgevallen en na zes maanden kan niet meer gesproken worden van een herstelsanctie. Het besluit is daarom ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Toetsingskader
4. In artikel 2:74 van de Apv Leiden is het volgende vermeld:

Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.”
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid burgemeester
5. Het bestreden besluit is genomen door het college van burgemeester en wethouders, terwijl de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is. Zoals verweerder ter zitting heeft toegezegd, heeft de burgemeester schriftelijk het besluit bekrachtigd en aangegeven dat sprake is geweest van een kennelijke verschrijving bij de ondertekening. Het bestreden besluit staat op briefpapier van verweerder en het was ook de intentie dat het besluit door verweerder ondertekend zou worden. Het bevoegdheidsgebrek is hiermee weggenomen. De rechtbank ziet aanleiding om het bevoegdheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat verweerder het besluit voor zijn rekening heeft genomen en niet is gebleken dat eiser door het gebrek in zijn belangen is geschaad.
Voorwaarden toepassen artikel 2:74 van de Apv Leiden.
6. Voor het opleggen van de dwangsom moet worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding. In geschil is of artikel 2:74 van de Apv Leiden is overtreden. Het verbod van dit artikel ziet op het zich op een openbare plaats ophouden met het kennelijke doel om drugs af te leveren, aan te bieden of te verwerven. Het begrip “zich ophouden” is niet omschreven in de Apv Leiden. De hoogste bestuursrechter heeft voor de uitleg van dit begrip aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven, namelijk: “tijdelijk verblijven”. [2] Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie eiser zag rijden in zijn auto en hem vervolgens een stopteken heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat dit niet voldoet aan het vereiste van zich ergens ophouden. Eiser verbleef niet tijdelijk op een openbare plaats, maar was aan het rijden. Verweerder heeft dan ook niet onderbouwd dat eiser heeft postgevat met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Gelet hierop is het beroep gegrond. Aan een beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank dan ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de last onder dwangsom in dit geval niet opgelegd had mogen worden omdat artikel 2:74 van de Apv Leiden niet overtreden is.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.374,- (in beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1, en in bezwaar: 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder andere de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1288.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2022:1361, r.o. 2.3.