ECLI:NL:RBROT:2023:1288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
22/4001
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering dwangsom wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom die door de burgemeester van Schiedam is opgelegd. De burgemeester had op 30 december 2021 besloten om een dwangsom van € 10.000,-- te invorderen, omdat eiser zich op 21 maart 2021 op de openbare weg zou hebben bevonden met het kennelijke doel om drugs te verhandelen, in strijd met artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Schiedam. Eiser betwistte deze overtreding en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de auto waarin hij zich bevond. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de burgemeester aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De rechtbank concludeert dat de inhoud van de bestuurlijke rapportage onvoldoende is om vast te stellen dat eiser zich op straat bevond met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de burgemeester en herroept het invorderingsbesluit, waardoor eiser het bedrag van € 10.000,-- niet hoeft te betalen. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak is gedaan door mr. A.L. Pöll, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2023. De rechtbank verwacht niet dat de burgemeester de gebreken kan herstellen, aangezien de feiten en omstandigheden uit de bestuurlijke rapportage niet voldoende zijn om de overtreding vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Mao),
en

de burgemeester van Schiedam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. E. de Neef).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom. Op 30 december 2021 heeft de burgemeester hiertoe besloten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 juli 2022 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 3 juli 2020 heeft de burgemeester aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013 (de APV). In dat artikel staat kort gezegd dat het verboden is om zich op straat - al dan niet in een voertuig - te bevinden met het kennelijke doel om in drugs te handelen. De last onder dwangsom houdt in dat eiser een bedrag van € 10.000,-- verbeurt als hij opnieuw artikel 2:74 van de APV overtreedt. De last heeft een looptijd van twee jaar. Het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd is onherroepelijk geworden en staat dus vast.
2.1
Op 8 juni 2021 heeft de politie een bestuurlijke rapportage opgesteld waarin staat dat het vermoeden is gerezen dat eiser zich op 21 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen binnen het publieke domein. In een voertuig waarin eiser als bijrijder zat is namelijk een hoeveelheid cocaïne en heroïne aangetroffen. Vervolgens heeft de burgemeester op 23 september 2021 aan eiser bericht dat de dwangsom op 21 maart 2021 van rechtswege is verbeurd en heeft hij eiser een nota van € 10.000,-- gestuurd met het verzoek deze voor 7 november 2021 te voldoen. Eiser heeft dit niet gedaan. Op 3 december 2021 heeft de burgemeester aan eiser het voornemen geuit om over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom en heeft hij eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarop te geven. De burgemeester heeft vervolgens een herzieningsverzoek, dat eiser eerder had ingediend naar aanleiding van het bericht van 23 september 2021, aangemerkt als zienswijze. De burgemeester heeft echter geen aanleiding gezien om een andere beslissing te nemen dan het voornemen. Met het besluit van 30 december 2021 heeft de burgemeester onder verwijzing naar de bestuurlijke rapportage besloten dat de verbeurde dwangsom van € 10.000,-- wordt ingevorderd.
2.2
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie van 18 juli 2022 besloten dat het bezwaar van eiser ongegrond is en dat het besluit van 30 december 2021 in stand blijft.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de invordering van een dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de dwangsom verbeurd?
5. Eiser betoogt dat uit de bestuurlijke rapportage niet volgt dat hij artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en dat de dwangsom dus niet is verbeurd. Eiser voert aan dat hij er niet van op de hoogte was dat er drugs in de auto aanwezig waren. De aangetroffen drugs zaten in het bestuurdersportier en bevonden zich dus buiten zijn zicht. De stelling van de burgemeester dat eiser artikel 2:74 van de APV zou hebben overtreden is voornamelijk gebaseerd op het forse verleden dat eiser op het gebied van handel in drugs heeft. Eiser heeft zijn leven echter gebeterd en houdt zich daar niet meer mee bezig.
5.1
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het op grond van de bestuurlijke rapportage aannemelijk is dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en daarmee de dwangsom heeft verbeurd. Eiser zat in een auto waarin in totaal 0,9 gram heroïne en
0,7 gram cocaïne lag. Dit zijn handelshoeveelheden harddrugs, die in gripzakjes en in een ponypack zaten. Daarnaast werd bij eiser en bij de bestuurder van de auto cash geld aangetroffen in de bij drugshandel veel gebruikte coupures van € 50,--, € 20,--, € 10,-- en € 5,--. Ook had eiser een brokje hasj in zijn broekzak. De auto waarin eiser zat is van een malafide verhuurbedrijf waarvan bekend is dat door hem verhuurde auto’s worden gebruikt voor criminele activiteiten. Eiser heeft 130 registraties bij de politie, waarvan een veelvoud betrekking heeft op verdovende middelen. Eiser is negen maal aangetroffen in een voertuig waarin handelshoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig waren, of met drugs op zijn persoon. Ook bevindt hij zich geregeld in gezelschap van personen - waaronder de bestuurder van de auto - waarvan bekend is dat zij zich bezig houden met de handel in drugs. Ter zitting heeft de burgemeester betoogd dat dit alles bij elkaar maakt dat het vrijwel onmogelijk is dat eiser op 21 maart 2021 bij toeval in een auto zat met daarin een handelshoeveelheid drugs.
5.2.1
Artikel 2:74 van de APV luidt:
“Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.”
5.2.2
In de toelichting op de APV staat - voor zover hier van belang - het volgende:
“Artikel 2:74 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. (…) De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In praktijk gaat het met name om harddrugs. In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (“drugsrunners”) strafbaar gesteld. Het “kennelijk doel” kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties enz.”
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De inhoud van de bestuurlijke rapportage is daarvoor onvoldoende, nu daaruit niet blijkt dat er concrete omstandigheden zijn die erop duiden dat eiser zich op 21 maart 2021 op straat bevond met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. De omstandigheid dat in de auto waarin eiser als bijrijder zat een handelshoeveelheid harddrugs in gripzakjes en een ponypack zijn aangetroffen is hiervoor onvoldoende, alleen al nu niet blijkt dat eiser van de aanwezigheid van die drugs in de auto op de hoogte was of had moeten zijn. Daarbij komt dat uit de tekst en toelichting van artikel 2:74 van de APV blijkt dat dit artikel specifiek is gericht op het bestrijden van overlast die wordt veroorzaakt door drugshandel op straat. Het vervoeren of aanwezig hebben van drugs (ook als sprake is van een handelshoeveelheid), leidt niet tot de overlast op de openbare weg die artikel 2:74 van de APV beoogt tegen te gaan. [1] Ook de bij eiser aangetroffen hoeveelheid cash geld, € 80,--, is niet zodanig dat deze zonder meer in verband kan worden gebracht met de handel in drugs. Hetzelfde geldt voor het bij eiser aangetroffen brokje hasj. Dat de auto waarin eiser zat was gehuurd van een malafide bedrijf en dat zowel eiser als de bestuurder - ook samen - veelvuldig met de politie in aanraking zijn gekomen voor het handelen in drugs, maakt nog niet aannemelijk dat zij zich op dat moment op straat bevonden met het kennelijke doel om drugs te verhandelen of daarin te bemiddelen.
5.4
Omdat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden, heeft eiser geen dwangsom verbeurd en is de burgemeester ten onrechte tot invordering overgegaan. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwacht niet dat de burgemeester de gebreken kan herstellen. Het gaat er namelijk om of de feiten en omstandigheden die uit de bestuurlijke rapportage blijken voldoende zijn om vast te stellen dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het invorderingsbesluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat eiser het bedrag van € 10.000,-- niet hoeft te betalen.
5.5
Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De rechtbank zal de burgemeester daarnaast veroordelen in de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt, nu eiser daar in de bezwaarfase om heeft verzocht en het invorderingsbesluit wordt herroepen wegens een aan de burgemeester te wijten onrechtmatigheid. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,--, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,--), alle met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.868,--.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 30 december 2021 gegrond en herroept dit besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Pöll, rechter, in aanwezigheid van
G.J. Schoenmakers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 februari 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 5:2
1.In deze wet wordt verstaan onder:
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:33
Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Artikel 5:37
1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Artikel 7:12
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Artikel 7:15
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 8:72
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
Artikel 8:74
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door het bestuursorgaan.
Artikel 8:75
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. (…) Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Gemeentewet

Artikel 125
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2013

Artikel 2:74
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. Uit het rapport van SGBO (2001) over het gebruik van de model-APV blijkt dat 86% van alle gemeenten deze bepaling heeft overgenomen in de eigen APV. Ongeveer de helft van de gemeenten gebruikt deze bepaling ook (incidenteel) in de praktijk.
Toelichting op artikel 2:74
De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In praktijk gaat het met name om harddrugs. In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (“drugsrunners”) strafbaar gesteld. Het “kennelijk doel” kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties enz.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 28 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1386.