In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 13 januari 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, wat betekent dat de minister van Asiel en Migratie in gebreke is gebleven. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden is overschreden en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50.
De rechtbank benadrukt dat in gevallen waarin de termijn van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan het gebruikelijke 8+8-wekenmodel moet worden gehanteerd. De rechtbank is van mening dat de minister in staat moet zijn om binnen acht weken een zorgvuldige beslissing te nemen. Bijzondere omstandigheden die een langere termijn rechtvaardigen zijn in dit geval niet aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.