ECLI:NL:RBDHA:2024:21460
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoekster naar Frankrijk. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. van Elp, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. M. Duren, waarin werd medegedeeld dat de overdrachtstermijn met 18 maanden werd verlengd. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van eiseres tegen de niet-in behandeling name van haar asielaanvraag ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 17 juli 2024 op de hoogte is gesteld van de verlenging van de overdrachtstermijn en dat zij op 23 juli 2024 beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Eiseres had procesbelang, omdat haar gemachtigde ter zitting had verklaard dat er nog contact was tussen hen. De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of eiseres onderduikt, zoals de minister had gesteld. Eiseres betoogde dat zij niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten was gebleven, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aan haar meldplicht had voldaan en dat er voldoende bewijs was dat zij doelbewust had geprobeerd de overdracht te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er sprake was van onderduiken, waardoor de verlenging van de overdrachtstermijn gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.