ECLI:NL:RBDHA:2024:21434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23/8659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Dogan, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door E.H. Buizert. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen sinds 25 juni 2013, maar deze werd ingetrokken en teruggevorderd voor de periode van 1 juni 2022 tot 2 februari 2023, omdat zij haar inlichtingenplicht had geschonden door het huren van een kluis bij de Nederlandse Kluis B.V. (DNK) niet te melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 2 juni 2022 een huurovereenkomst voor de kluis had afgesloten, maar dit niet aan de gemeente had doorgegeven. Eiseres stelde dat de inhoud van de kluis toebehoorde aan haar dochter en dat zij niet in strijd had gehandeld met haar inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde echter dat het bezit van de kluis een omstandigheid was die gemeld moest worden, en dat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand in de betreffende periode. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: E.H. Buizert).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 20 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken voor de periode 1 juni 2022 tot 2 februari 2023 (te beoordelen periode) en teruggevorderd tot een bedrag van € 8.418,81.
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 december 2023 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.
2.1.
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Eiseres ontving sinds 25 juni 2013 een bijstandsuitkering. Vanwege een vermoeden van schending van de inlichtingenplicht startte verweerder op 18 november 2022 een rechtmatigheidsonderzoek. In dat kader verzocht verweerder eiseres op 7 december 2022 om aanvullende gegevens. Uit de aangeleverde bankafschriften bleek dat eiseres een doorlopende incasso had bij de Nederlandse Kluis B.V. (DNK). Daarom is informatie opgevraagd bij DNK, waaruit bleek dat eiseres per 2 juni 2022 een overeenkomst had afgesloten voor de huur van een kluis met een verzekerde waarde van € 45.000,00. Dit had zij niet aan verweerder gemeld.
2.3.
Op 2 februari 2023 is eiseres gehoord. Zij heeft verklaard dat de inhoud van de kluis van haar dochter is en dat de kluis vanwege veiligheidsredenen op haar naam was gezet. Eiseres heeft, ook na bedenktijd, geweigerd om met de toezichthouders naar de kluis te gaan en deze te openen.
2.4.
Omdat verweerder hierdoor het recht op bijstand van eiseres niet kon vaststellen heeft verweerder de bijstandsuitkering per 2 februari 2023 beëindigd en met het primaire besluit over de te beoordelen periode ingetrokken en teruggevorderd. Reden hiervoor is dat eiseres in strijd met de inlichtingenplicht verweerder niet heeft gemeld dat zij een kluis huurde en dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Standpunt eiseres in beroep
3.1.
Eiseres voert aan dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende inlichtingenplicht. De kluis en de inhoud daarvan behoren namelijk toe aan haar dochter. Dit blijkt volgens haar uit het feit dat zij direct, tijdens het gesprek op 2 februari 2023, contact heeft opgenomen met haar dochter om diens toestemming te vragen. Eiseres heeft bovendien tijdens het hoor-wederhoorgesprek voldaan aan haar inlichtingenverplichting door te verklaren dat de inhoud van de kluis een waarde heeft van tussen de € 2.000,- en € 3.000,-.
3.2.
Bovendien voert eiseres aan dat het aannemelijk is dat zij ook in de periode in geding in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, ongeacht wat er in de kluis heeft gelegen. Ten tijde van de bijstandsaanvraag is haar inkomenssituatie namelijk beoordeeld en vanaf 25 juni 2013 is haar bijstand toegekend. Zij heeft sinds die datum doorlopend bijstand ontvangen en daardoor niet zodanig veel kunnen sparen dat dit boven de vermogensgrens uitkomt. Tot slot voert zij aan dat er zwaarwegende belangen zijn om van de terugvordering af te zien. Er is namelijk een noodsituatie ontstaan toen haar bijstandsuitkering is beëindigd en eiseres zonder inkomen is komen te zitten. Zij heeft toen leningen moeten afsluiten om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en het teruggevorderde bedrag terug te kunnen betalen.
Beoordeling rechtbank
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit wordt hieronder uitgelegd.
4.2.
Intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat het aan verweerder is om de nodige kennis voer de relevante feiten te verzamelen.
Inlichtingenverplichting
4.3.
Tussen partijen staat vast dat eiseres vanaf 2 juni 2022 onafgebroken een kluis op haar naam heeft gehuurd bij DNK. Ook is niet in geschil dat eiseres geen melding heeft gedaan bij verweerder van het huren van de kluis of van de inhoud daarvan.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het bezit van een kluis een omstandigheid waarvan het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand en dus gemeld moet worden aan de bijstandsverlenende instantie. [1]
4.5.
Nu eiseres dit heeft nagelaten, heeft zij in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting gehandeld. Haar standpunt dat zij de kluis voor haar dochter huurde en de inhoud daarvan haar dochter toebehoorde maakt dit niet anders. Het enkele feit dat zij de huurovereenkomst is aangegaan en als enige huurder van de kluis werd aangemerkt, maakt dat zij verweerder hierover had moeten inlichten. Bovendien heeft eiseres haar standpunt niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt.
Intrekken bijstand
4.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond voor intrekken van de bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw) wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiseres is daarin niet geslaagd.
4.7.
Eiseres heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over de inhoud van de kluis gedurende de hier te beoordelen periode waarin zij bijstand ontving. Dat de inhoud van de kluis van haar dochter was en niet meer dan € 3.000 euro waard zou zijn en daarmee niet boven de geldende bedragen voor het vrij te laten vermogen uitkomt, wordt niet gevolgd. Eiseres heeft deze standpunten namelijk niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Hierdoor heeft zij niet aannemelijk kunnen maken dat zij in de te beoordelen periode wel recht op bijstand zou hebben gehad als zij wel de op haar rustende inlichtingenverplichting was nagekomen.
4.8.
Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiseres daarom terecht ingetrokken over de te beoordelen periode.
Terugvordering
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is vast te stellen of, en zo ja, in hoeverre eiseres in de periode van 1 juni 2022 tot 2 februari 2023 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Verweerder is daarom gehouden om op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de bijstand terug te vorderen. Gelet op het verplichtende karakter van laatstgenoemd artikel bestaat in beginsel geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
4.10.
Eiseres heeft aangevoerd dat de terugvordering voor haar onevenredige gevolgen heeft.
4.11.
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
4.12.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich in haar geval dringende redenen voordoen als hiervoor bedoeld. Hierbij is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering en eiseres uit eigen beweging leningen heeft afgesloten, zoals zij stelt, ter terugbetaling van haar schuld. Eiseres heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.13.
Naar oordeel van de rechtbank is de bijstandsuitkering van eiseres terecht ingetrokken en teruggevorderd over de periode 1 juni 2022 tot 2 februari 2023.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T.H. Janssen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:258 en de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340.