ECLI:NL:RBDHA:2024:21392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.39824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met LHBT-gerichtheid en betrokkenheid bij IPOB/MASSOB

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 30 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 8 oktober 2024 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was verklaard. De minister van Asiel en Migratie had geen aanleiding gezien om eiser ambtshalve een vergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen, en had een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.

Tijdens de zitting op 7 november 2024 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de minister het referentiekader van eiser op deugdelijke wijze had betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Eiser, die tot de Ibo bevolkingsgroep behoort en homoseksueel is, stelde dat hij problemen had ondervonden vanwege zijn seksuele geaardheid en zijn betrokkenheid bij de Biafra-beweging (MASSOB). De rechtbank concludeerde dat de minister de LHBT-gerichtheid van eiser niet geloofwaardig achtte, omdat de verklaringen van eiser niet waren onderbouwd met objectieve documenten.

De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico op vervolging zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep voor zover gericht tegen het ingetrokken terugkeerbesluit en inreisverbod niet ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond. De minister werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39824

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 30 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het betreden besluit van 8 oktober 2024 heeft de minister de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard. De minister ziet verder geen aanleiding om eiser ambtshalve een vergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen. De minister heeft een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken aan eiser uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan hem opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit in deze beroepsprocedure
2. De rechtbank overweegt eerst dat de minister ter zitting heeft besloten dat, gelet op de stukken die eiser één dag voor de zitting heeft overgelegd, de minister een nieuwe artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw) procedure heeft opgestart. Deze procedure is geen onderdeel van de onderhavige beroepsprocedure. De minister heeft verder aangegeven dat hij zijn standpunt dat in het bestreden besluit van 8 oktober 2024 geen uitstel van vertrek op medische gronden is verleend, in deze procedure handhaaft. Desgevraagd heeft eiser ter zitting bevestigd dat hij zijn beroepsgronden die zijn gericht tegen dit onderdeel van het bestreden besluit, intrekt. Dit onderdeel van het bestreden besluit valt daardoor buiten de omvang van dit geding.
2.1.
Vanwege het opstarten van een nieuwe artikel 64 Vw procedure, heeft de minister ter zitting het bestreden besluit van 8 oktober 2024 gewijzigd, in die zin dat het daarin uitgevaardigde terugkeerbesluit en het aan eiser opgelegde inreisverbod zijn ingetrokken. Vanwege het intrekken van deze beslissingen, is het bestreden besluit gewijzigd als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij een beoordeling van het beroep tegen het thans ingetrokken terugkeerbesluit en inreisverbod bestaat geen belang meer, zodat de rechtbank het beroep voor zover het daartegen is gericht, niet ontvankelijk zal verklaren.
De afwijzing van eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond
3. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de beroepsgronden tegen het bestreden besluit, waarin zowel is besloten tot afwijzing van eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond als het niet ambtshalve verlenen van een vergunning regulier voor bepaalde tijd, alleen zijn gericht tegen de afwijzing van eiseres asielaanvraag. De rechtbank zal dan ook alleen die beslissing beoordelen.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en behoort tot de Ibo bevolkingsgroep. Hij is uit Nigeria vertrokken, omdat hij een seksuele voorkeur heeft voor mannen hetgeen niet wordt aanvaard in zijn land. Daarnaast heeft eiser als lid van de Biafra-beweging the Movement for the Actualization of the Sovereign State of Biafra (MASSOB) gedemonstreerd in Nigeria en heeft hij om die reden problemen met de autoriteiten gehad.
Het standpunt van de minister
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst.
  • LHBT
- Betrokkenheid bij de IPOB/MASSOB en problemen als gevolg daarvan.
6. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten heeft aangetoond, de persoonsgegevens worden aangehouden die eiser zelf heeft genoemd. Hieruit leidt de rechtbank af dat de minister voor de beoordeling van eisers asielaanvraag eisers identiteit en nationaliteit geloofwaardig acht. Dat eiser uit Nigeria afkomstig is, heeft de minister expliciet geloofwaardig geacht (asielmotief 1). De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de LHBT-gerichtheid van eiser en de daarmee samenhangende problemen (asielmotief 2) niet geloofwaardig is. De minister heeft gesteld dat de verklaringen van eiser niet zijn onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. De minister heeft verder dit asielmotief in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling [2] evenmin geloofwaardig gevonden, omdat volgens de minister eiser ‘oppervlakkig, beperkt en onsamenhangend’ heeft verklaard. Voorts acht de minister ook eisers IPOB/MASSOB-lidmaatschap en betrokkenheid daarbij alsmede de problemen als gevolg daarvan, niet geloofwaardig (asielmotief 3). Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft verder dit asielmotief in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling evenmin geloofwaardig gevonden. De minister is van mening dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [3] De minister acht tot slot het wel geloofwaardig gevonden asielmotief 1 niet voldoende voor de conclusie dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging dan wel dat bij terugkeer naar Nigeria sprake zal zijn van een risico op ernstige schade. Eiser krijgt geen verblijfsvergunning asiel.
Over het als herhaald en ingelast beschouwen van de zienswijze
7. De rechtbank overweegt dat eisers stelling dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijzen. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook alleen richten op wat eiser in beroep daarover heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst ter onderbouwing hiervan naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [4]
Is het besluit onzorgvuldig genomen?
8. Eiser voert aan dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn kwetsbaarheid als onderdeel van zijn referentiekader. Uit de verklaringen van het nader gehoor blijkt dat eiser stressklachten ervaart die samenhangen met zijn verblijf in de HTL. Op het moment van het nader gehoor was het Medifirst advies nog niet ontvangen door de hoormedewerker en kon de hoormedewerker hier dus geen rekening mee houden. Het nader gehoor is gelet daarop onzorgvuldig geweest en er had niet op basis van dit gehoor een besluit genomen mogen worden. Eiser verwijst hierbij naar een tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingplaats Roermond. [5]
8.1.
De minister heeft gesteld dat het Medifirst advies voor het gehoor had moeten plaatsvinden aangezien het gaat om een advies of eiser in staat is om gehoord te worden. Dat de hoormedewerker het advies niet heeft kunnen lezen, heeft de belangen van eiser echter niet geschaad. Op basis van het later uitgebrachte advies kan niet geconcludeerd worden dat de hoormedewerker geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie rondom het horen van eiser.
8.2
De rechtbank overweegt eerst dat in het van toepassing zijnde beleid staat dat voor wat betreft de benodigde voorzieningen tijdens het nader gehoor aangesloten dient te worden bij hetgeen hierover is vermeld in het medisch advies. [6] De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte niet op het medisch advies van Medifirst heeft gewacht alvorens over te gaan tot het nader gehoor. Het betreden besluit is gelet daarop gebrekkig voorbereid. De rechtbank is echter van oordeel dat hoewel het advies ten onrechte niet was afgewacht, het nader gehoor voor het overige zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De hoormedewerker heeft kennisgenomen van de medische stukken voordat zij over ging tot horen en was op de hoogte van de kwetsbaarheden van eiser. Blijkens het hoorverslag heeft zij hier zorgvuldig rekening mee gehouden. Zo heeft de hoormedewerker meerdere keren gecontroleerd hoe eiser zich voelde, of hij deel wilde nemen aan het gehoor en heeft zij regelmatig pauzes ingelast. Daarnaast heeft zij de vragen op verschillende manieren gesteld en herhaald indien dat nodig was. Voor de rechtbank is verder voldoende aannemelijk dat indien het alsnog gegeven Medifirst advies eerder was overgelegd, de insteek, de wijze van bevraging en de gegeven rustmomenten aan eiser, in het nader gehoor op basis van dat advies niet anders hadden hoeven zijn. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat vanwege het verblijf van eiser in de HTL het gehoor niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsvonden. Hoewel de beroepsgrond dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat er voorafgaande aan het horen nog geen Medifirst advies lag, slaagt, behoeft dit gebrek niet te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat gelet op al de hiernavolgende overwegingen, de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven en derhalve niet aannemelijk is dat eiser door schending van dit gebrek is benadeeld.
8.3.
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat de minister het Medifirst advies had moeten betrekken in zijn oordeelsvorming. De door eiser genoemde tussenuitspraak is niet vergelijkbaar omdat het, in tegenstelling tot de situatie van eiser, in de aangehaalde uitspraak om een gehoor ging waarbij Medifirst niet nader had aangegeven waarom de vreemdeling gehoord kon worden, terwijl in een eerder medisch advies was aangegeven dat dat niet kon. Van een dergelijke onduidelijkheid rondom het kunnen horen van de vreemdeling, is in de zaak van eiser geen sprake. Verder is niet aannemelijk geworden op welke wijze de minister bij de geloofwaardigheidsbeoordeling nog meer rekening had moeten houden met, dan wel is afgeweken van, de medische beperkingen die Medifirst heeft vastgesteld.
Heeft de minister het referentiekader van eiser onvoldoende in acht genomen bij de beoordeling van zijn seksuele geaardheid?
9. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit niet duidelijk heeft geschetst waarom van eiser, gelet op zijn referentiekader, meer diepgang verwacht mag worden over zijn gevoelens. Ook zijn er tijdens het nader gehoor geen vragen gesteld die gericht zijn op het scherp krijgen van het referentiekader van eiser. De vermelding dat eiser 35 jaar oud is, tot zijn 20e op school heeft gezeten en al zeven jaar in Europa is, is een onvoldoende volledig referentiekader. Het feit dat eiser PTSS heeft in verband met een schietincident zou meegenomen moeten worden in de beoordeling of van eiser heldere antwoorden verwacht hadden mogen worden. Dit alles had moeten nopen tot een medisch oordeel waarover Medifirst zich eerst had dienen uit te spreken. Gemachtigde van eiser verwijst hierbij ter zitting op een arrest van het Hof van Justitie EU (het Hof). [7]
9.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Naast opleidingsniveau, leeftijd en achtergrond, heeft de minister ook het verblijf in de HTL, de aldaar heersende onrust en de psychische beperkingen meegenomen. Dit referentiekader is meegenomen in de beoordeling waarop het bestreden besluit berust.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit zowel het bestreden besluit als het daarin ingelaste voornemen, blijkt dat de minister kenbaar en naar het oordeel van de rechtbank op deugdelijke wijze het referentiekader van eiser heeft betrokken. De rechtbank is verder van oordeel dat uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat eisers verblijf in de HTL en zijn psychische problemen in acht zijn genomen bij het nader gehoor. De rechtbank verwijst hierbij verder naar hetgeen hierover al is overwogen onder 8.2. In het door eiser aangehaalde arrest van het Hof, leidt de rechtbank af dat er een verplichting kan zijn voor de rechter die een ex nunc beoordeling verricht om zich te laten adviseren door een deskundige. Daargelaten dat de rechtbank bevoegd is om ambtshalve een deskundige te benoemen, ziet de rechtbank daarvoor in de onderhavige zaak geen aanknopingspunten. De rechtbank is van oordeel dat de minister bij het beslissen op deugdelijk wijze rekening heeft gehouden met de inhoud van het deskundigenadvies van Medifirst. Hierin is aangegeven op welke wijze de geconstateerde beperkingen interfereren met het vermogen van eiser om adequaat te kunnen verklaren en op welke wijze de minister met deze beperkingen rekening moet houden bij het beslissen. Niet aannemelijk is geworden dat de minister dit niet of onvoldoende heeft gedaan.
Heeft de minister de overgelegde verklaringen ten onrechte niet als steunbewijs meegenomen?
10. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn geaardheid een brief van LGNT-Asylum Support overlegd. Eiser voert aan dat de minister hieraan ten onrechte slechts beperkte waarde heeft toegekend. Ook is eiser van mening dat de minister de informatie van het COA had moeten meenemen als steunbewijs. Uit de rapportage COA-maatregel plaatsing HTL is op te maken dat eiser drie keer is bedreigd vanwege zijn geaardheid. Voorts had de minister de partner van eiser kunnen horen over de relatie als steunbewijs voor de geaardheid, aldus eiser.
10.1.
De minister is van mening dat aan de verklaring van de heer Kortekaas van LGBT Asylum Support beperkte waarde gehecht moet worden. Eiser is met deze organisatie in contact gekomen toen hij zich in een situatie bevond waarin hij hulp nodig had. De organisatie heeft hem in deze periode intensief bijgestaan met het verschaffen van allerlei middelen als ook met morele ondersteuning. Voor wat betreft het incident in het COA stelt de minister dat de verklaring van een derde in dit verband niet voldoende is om de geaardheid van eiser te bewijzen. Voorts stelt de minister dat er geen aanleiding was om de gestelde partner van eiser te horen omdat het feit dat eiser een partner heeft niet wordt geloofd.
10.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling is het aan de vreemdeling om vooral aan de hand van zijn verklaringen zijn gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. [8] Dit laat onverlet dat bepaalde stukken kunnen dienen als ondersteunend bewijs. Dit betekent dat die stukken, afhankelijk van de door een vreemdeling afgelegde verklaringen, het overige bewijs en de daarover geformuleerde tegenwerpingen, ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid ondanks ontoereikende verklaringen toch aannemelijk heeft gemaakt. Overgelegde stukken zijn dus op zichzelf bezien zelden overtuigend bewijs van een gestelde seksuele gerichtheid, maar een vreemdeling kan hiermee wél, onder bepaalde omstandigheden, ondersteunend bewijs leveren van zijn verklaringen over bepaalde thema’s die bij de integrale beoordeling van belang zijn, zoals de activiteiten in Nederland of het hebben van een homoseksuele relatie
.
10.3.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser overgelegde stukken niet als ondersteunend bewijs kunnen dienen. De brief van LGBT Asylum Support bevat geen feiten over de geaardheid van eiser, maar alleen een beschrijving van hoe de organisatie eiser heeft bijgestaan in de periode dat hij in het AZC verbleef. Bovendien staat in de brief vermeld dat eiser zelf heeft gezegd dat hij een relatie heeft, maar wordt dit verder niet onderbouwd of bevestigd door LGBT Asylum Support. Ook heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de partner van eiser te horen. De rechtbank acht in dit kader van belang dat eiser geen bewijs van telefoonverkeer met zijn gestelde partner heeft overgelegd, terwijl de minister hier expliciet om heeft gevraagd op dag één van het nader gehoor. Op de tweede dag stelt eiser dat hij de avond ervoor met zijn partner heeft gebeld, maar kan hij wederom niets aantonen. De minister heeft onder deze omstandigheden, bij gebrek aan concrete aanknopingspunten, de partner van eiser niet hoeven horen. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn geaardheid niet heeft onderbouwd door middel van steunbewijs.
Heeft de minister terecht kunnen stellen dat de asiel aanvraag niet tijdig is ingediend?
11. Eiser voert aan dat de minister rekening had moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden op grond waarvan hij zich niet direct heeft gemeld in het aanmeldcentrum voor zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij dacht naar Nederland te komen om te trouwen met een Kameroense man die hem vervolgens heeft ‘gedumpt’. Daarnaast zou ook bij de beantwoording van de vraag of hij de aanvraag zo spoedig mogelijk heeft ingediend eveneens zijn psychische gesteldheid een rol moeten spelen. De minister heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, aldus eiser.
11.1.
De minister stelt dat eiser zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Eiser is op 25 juli 2022 in Nederland aangekomen en heeft op 9 september 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Deze periode duidt volgens de minister niet op een behoefte aan dringende bescherming.
11.2.
De rechtbank overweegt dat de minister zich bij de beoordeling van een zo spoedig mogelijke melding dient te onderzoeken of de vreemdeling een goede reden heeft voor het niet indienen van de asielaanvragen binnen twee dagen na binnenkomst. Hierbij moet rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. [9] De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen goede reden heeft aangevoerd voor het feit dat hij pas na ruim zes weken na binnenkomst in Nederland asiel heeft aangevraagd. Hoe zijn psychische gesteldheid hem hierbij in de weg zat, heeft eiser niet nader onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister alle relevante asielmotieven onderscheiden?
12. Eiser voert aan dat het misbruik door Jonathan ten onrechte niet als asielmotief is onderscheiden en getoetst in het bestreden besluit. De minister stelt volgens eiser ten onrechte dat dit motief niet als zodanig is benoemd tijdens het aanmeldgehoor en door eiser enkel is genoemd als aanleiding voor de ontdekking van zijn geaardheid. Eiser stelt dat de betrapping op het hebben van seks met een man leidt tot een verdenking van (toegedichte) homoseksualiteit in het land van herkomst. In Nigeria is de gedachte leidend dat heteroseksuele mannen niet verkracht kunnen worden omdat het dan geen ‘echte’ mannen zijn. Er wordt vanuit dat gezichtspunt snel aangenomen dat je als mannelijk slachtoffer van misbruik wel een homoseksueel zult zijn. Eiser stelt dat uit WI 2024/6 niet blijkt dat een tijdens het nader gehoor naar voren gebracht element (motief) te laat zou zijn ingediend.
12.1.
De minister stelt dat het gestelde misbruik door Jonathan en de ontdekking hiervan terecht niet als apart asielmotief is onderscheiden. Dit gestelde misbruik is tijdens het aanmeldgehoor niet door eiser genoemd als apart asielmotief. Wel heeft eiser dit genoemd als aanleiding van de door hem gestelde ontdekking van zijn homoseksuele gerichtheid. Dit vormt dus een onderdeel van het tweede asielmotief LHBT-gerichtheid en is daardoor geen apart asielmotief, aldus de minister. De minister stelt zich verder op het standpunt dat dit asielmotief terecht in zijn geheel ongeloofwaardig is bevonden.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het gestelde misbruik door Jonathan terecht niet als apart asielmotief heeft onderscheiden. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser dit gestelde misbruik naar voren heeft gebracht als startpunt om zijn gestelde seksuele geaardheid te onderbouwen. Bovendien heeft eiser na dit gestelde misbruik nog veel jaren in Nigeria gewoond, zodat ook om die reden niet geloofwaardig is dat hij louter vanwege die gestelde omstandigheid zodanig heeft te vrezen dat het als een apart asielmotief had moeten worden onderscheiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser te vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria vanwege zijn deelname aan IPOB/ MASSOB
13. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zich niet heeft aangesloten bij MASSOB. Ook heeft de minister niet kunnen concluderen dat de omstandigheid dat eiser al twaalf jaar niet meer in Nigeria woonachtig is en dat uit niets gebleken is dat hij in die periode gezocht werd door de autoriteiten, onvoldoende is om te concluderen dat eiser bij terugkeer weer opnieuw in de negatieve aandacht van de autoriteiten kan komen te staan. Eiser verwijst hierbij naar informatie van Vluchtelingenwerk van 24 juni 2024 waaruit blijkt dat er vanaf eind 2020 sprake was van militaire operaties tegen gemeenschappen met veel IPOB leden. Ook verwijst eiser naar een verklaring van het Biafraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken (in ballingschap) ter ondersteuning van de problemen vanwege zijn activiteiten voor de onafhankelijkheid van Biafra.
13.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser zich bij een gewapende groep heeft aangesloten. Het is volgens de minister niet geloofwaardig dat eiser over zijn homoseksuele ervaringen heeft verteld tegen de IPOB in een land waar dit verboden is. Ook volgt niet uit de omstandigheid dat eiser beschoten is tijdens een demonstratie, dat hij aangesloten was bij IPOB. Niet is gebleken dat specifiek eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten.
13.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De stukken die eiser heeft overgelegd zijn algemeen van aard en zien niet op eiser in persoon zelf. Niet blijkt dat specifiek hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkomst in Nigeria. De verklaring van het Biafraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat is gevoegd bij het aanvullend beroepschrift, is opgemaakt op verzoek van (gemachtigde van) eiser, zodat er al daarom geen sterke bewijskracht vanuit gaat. Bovendien gaat ook dit stuk voornamelijk over de geschiedenis van Biafra en de strijd die ze nog steeds voeren voor een onafhankelijke staat (referendum in november 2024) en niet over de persoonlijke situatie van eiser.

Conclusie en gevolgen

14. De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de volgende conclusie. Het beroep is niet ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen het thans ingetrokken terugkeerbesluit en inreisverbod. Het beroep is ongegrond voor zover het beroep ziet op de afwijzing van de asielaanvraag.
15. Vanwege de toepassing van artikel 6:19 en artikel 6:22 van de Awb bestaat voor de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser die verband houden met het indienen van het beroepschrift (1 punt) en het verschijnen ter zitting (1 punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het ingetrokken terugkeerbesluit en inreisverbod niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan de rechtsbijstandverlener van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Lesbisch, homo, biseksueel en transgender.
2.Artikel 31, zesde lid, Vw.
3.Artikel 31, zesde lid, onder c, Vw.
4.Zie de uitspraken van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, en 7 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1028.
5.Tussenuitspraak van 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14610.
6.WI 2021/12, paragraaf 4.3. Horen in de verlengde asielprocedure.
7.Hof van Justitie EU van 29 juni 2023, C-756/21, ECLI:EU:2023:523.
8.Uitspraken van de Afdeling van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2884 en 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
9.Paragraaf C1/4.3.2.4 van de Vreemdelingen circulaire (Vc).