ECLI:NL:RBDHA:2024:2139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL24.728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft verzocht om heropening van het onderzoek, omdat er geen tolk beschikbaar was tijdens de zitting. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat er achteraf een telefonische tolk beschikbaar bleek te zijn en eiser alsnog heeft kunnen verklaren.

Eiser heeft aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen de overdracht naar Kroatië naar voren te brengen. De rechtbank overweegt dat het recht op een gehoor is uitgewerkt in de Dublinverordening en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn argumenten naar voren te brengen. De rechtbank oordeelt dat de gang van zaken in overeenstemming is met de Dublinverordening en de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.728
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Verzoek om heropening
5. Eiser heeft verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen, omdat er op de zitting van 23 januari 2024 geen tolk beschikbaar was.
6. Na afloop van de zitting bleek toch een telefonische tolk Kurmanji beschikbaar te zijn. De rechtbank heeft eiser toen de gelegenheid gegeven om alsnog te verklaren. Eiser heeft op 23 januari 2024 dus met behulp van de telefonische tolk verklaard over zijn ervaringen in Kroatië en zijn bezwaren tegen de overdracht. De rechtbank wijst het verzoek om heropening daarom af.
Zorgvuldigheid van het besluit
7. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser wijst erop dat in het aanmeldgehoor van 25 augustus 2023 alleen is gevraagd naar zijn bezwaren tegen overdracht aan Bulgarije. Nadat Kroatië op 24 oktober 2023 akkoord is gegaan met het claimverzoek van de staatssecretaris, had een nieuw gehoor moeten plaatsvinden, waarbij eiser zijn bezwaren tegen een overdracht naar Kroatië naar voren kon brengen. Dat alle benodigde informatie zou zijn gegeven als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Dublinverordening, doet niet af aan de verplichting van de staatssecretaris om hem te horen. Eiser beroept zich daarbij op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser stelt verder dat hij, nu hij niet is gehoord, in zijn belangen is geschaad, omdat hij niet in het Nederlands kan lezen en schrijven. Bovendien is hij niet voorafgaand aan het voornemen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Het recht op een gehoor is uitgewerkt in artikel 5 van de Dublinverordening. Uit artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat er in beginsel een gehoor moet plaatsvinden, om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen en om de vreemdeling voor te lichten over de informatie als bedoeld in artikel 4 van de Dublinverordening. Uit artikel 5, tweede lid, onder b, van de Dublinverordening volgt dat het gehoor achterwege kan blijven als de vreemdeling de informatie als bedoeld in artikel 4 van de Dublinverordening heeft ontvangen, en al op een andere manier de informatie heeft verstrekt die relevant is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. De vreemdeling moet dan wel de gelegenheid krijgen om alle verdere relevante informatie te verstrekken vóór het besluit tot overdracht wordt genomen. Het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) heeft in het arrest van 30 november 20232 artikel 5 van de Dublinverordening nader uitgelegd. Uit deze uitspraak volgt onder meer dat – los van artikel 5, tweede lid, van de Dublinverordening - het achterwege laten van een gehoor niet als gevolg heeft dat het overdrachtsbesluit nietig is als de nationale regeling de betrokkene de mogelijkheid biedt om in het kader van zijn beroep persoonlijk al zijn argumenten tegen dat besluit uiteen te zetten tijdens een gehoor dat de in dat artikel 5 genoemde voorwaarden en waarborgen eerbiedigt, en ondanks deze argumenten geen ander besluit kan worden vastgesteld.3
9. In het geval van eiser heeft er op 25 augustus 2023 een Dublingehoor

2.ECLI:EU:C:2023:934.

3 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 124 en beantwoording van de derde vraag.
plaatsgevonden. Eiser heeft in dat gehoor verklaard over Bulgarije en Kroatië en zijn contact met de autoriteiten van die landen. Over Kroatië heeft eiser onder meer verklaard dat hij een half uur na aankomst in Kroatië is opgepakt door de politie, waarna zijn vingerafdrukken zijn geregistreerd en dat de autoriteiten hem vervolgens een lift hebben gegeven naar de bushalte en hem hebben uitgezwaaid. Ook heeft eiser zijn bezwaren tegen overdracht aan Bulgarije naar voren gebracht. Op 13 december 2023 heeft eiser een voornemen gekregen, waarin staat dat is gebleken dat niet Bulgarije, maar Kroatië de verantwoordelijke lidstaat is. Eiser heeft vervolgens in de zienswijze zijn bezwaren tegen overdracht aan Kroatië kenbaar kunnen maken. Er is daarom geen sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. Eiser heeft daarna ook in beroep en op de zitting de gelegenheid gehad om bezwaren naar voren te brengen. Eiser heeft daar aanvullend verklaard dat hij in Kroatië een klap en een schop heeft gekregen van de politie. De rechtbank gaat niet zonder meer van die verklaring uit omdat eiser daarover niets verklaard heeft in het gehoor en evenmin in zijn zienswijze en de beroepsgronden. In het gehoor heeft eiser uitgebreid verklaard over de slechte behandeling die hij in Bulgarije heeft gekregen, maar zijn verklaring over Kroatië biedt geen enkel aanknopingspunt om te oordelen dat hij daar slecht is behandeld. Eisers aanvullende verklaring leidt dan ook niet tot een andere beoordeling van de verantwoordelijke lidstaat. Hetzelfde geldt overigens ook als eisers aanvullende verklaring wel juist zou zijn, omdat niet aannemelijk is dat eiser bij overdracht aan Kroatië als Dublinclaimant weer geslagen of geschopt zou worden. De Kroatische autoriteiten hebben immers toegezegd zijn asielaanvraag in behandeling te nemen in overeenstemming met de unierechtelijke regels.
De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken in eisers zaak in overeenstemming is met artikel 5 van de Dublinverordening en de jurisprudentie van het Hof van Justitie. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn ervaringen in Kroatië geen aanleiding is gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 november 20234 en 19 december 20235.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië in zijn geval onevenredig hard is. Eisers verklaringen over wat hij heeft meegemaakt zijn daarvoor onvoldoende. Er is niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant na overdracht aan Kroatië vergelijkbare ervaringen zal hebben als waarvan sprake is in de aangevoerde uitspraken. De staatssecretaris heeft dit ook voldoende gemotiveerd. In het bestreden besluit is namelijk overwogen: “De aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. In dit besluit is al overwogen dat hiervoor geen concrete aanwijzingen zijn.” De staatssecretaris hoefde de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4.ECLI:NL:RBDHA:2023:18085.

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 februari 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.