ECLI:NL:RBDHA:2024:21386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.32054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Oekraïense nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 23 februari 2024. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen na een verzoek om overname aan de Poolse autoriteiten, die dit verzoek op 7 mei 2024 hebben aanvaard. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks en dat hij in detentie kan komen te zitten, wat zou leiden tot een schending van zijn rechten onder artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 december 2024, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat er in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Polen, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de eiser bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met zijn rechten. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van de eiser over pushbacks onvoldoende is om aan te nemen dat zijn overdracht aan Polen in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om nader onderzoek te doen naar de omstandigheden in Polen, aangezien de eiser eerder een verblijfsvergunning in Polen had en geen persoonlijke ervaring met pushbacks heeft.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32054

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Hij heeft op 23 februari 2024 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat de Poolse autoriteiten aan eiser een visum hebben verstrekt dat geldig was van 18 augustus 2020 tot 29 mei 2022. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [1] een verzoek om overname gedaan aan de autoriteiten van Polen. Op 7 mei 2024 hebben de Poolse autoriteiten dit verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Polen vaststaat.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij voert aan dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks en asielzoekers in detentie plaatst. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten doen naar de omstandigheden waarin eiser terechtkomt na de overdracht. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 juli 2024 [2] en naar het arrest X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 29 februari 2024. [3] De uitspraken van de Afdeling [4] waarnaar wordt verwezen dateren voor het arrest van het Hof.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen omdat niet blijkt dat Dublinclaimanten het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [5] . Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024 [6] . Hierin is door de Afdeling ook ingegaan op het arrest X. De Afdeling heeft daarbij, onder meer, overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangspunt is bij de beoordeling van een overdracht naar een andere lidstaat. Het is in beginsel aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat verweerder niet van dit interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit laat onverlet dat verweerder uit eigen beweging rekening moet houden met relevante en objectieve informatie over de lidstaat waaraan de vreemdeling zal worden overgedragen, en waarvan hij kennis heeft.
5. Uit eisers verklaringen en de beroepsgronden blijkt niet dat er aanknopingspunten zijn dat in relatie tot Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De enkele stelling dat in Polen sprake is van pushbacks is hiervoor onvoldoende. Het gegeven dat pushbacks plaatsvinden staat op zichzelf niet in de weg aan de overdracht van een asielzoeker aan die lidstaat, zoals in het geval van eiser. Een overdracht is wel uitgesloten als er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser bij of na de overdracht aan Polen een reëel risico zou lopen om aan dergelijke praktijken te worden onderworpen en hij daardoor terecht zou kunnen komen in een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. In het geval van eiser zijn er echter geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had moeten concluderen dat zijn overdracht in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser eerder een verblijfsvergunning heeft gehad in Polen en niet zelf te maken heeft gehad met een pushback. Verweerder hoefde daarom geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om anders te oordelen dan de Afdeling in haar uitspraak van 4 september 2024 heeft gedaan. De verwijzing naar de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, leidt in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel.
6. Met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Polen gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Mocht hij na overdracht aan Polen van mening zijn dat Polen zijn verplichtingen niet nakomt, dan ligt het op zijn weg om daarover in Polen te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is of dat dit bij voorbaat zinloos is.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 december 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
3.ECLI:EU:C:2024:195.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.