ECLI:NL:RBDHA:2024:21381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.43328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Syrische eiser. De eiser had op 22 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de Minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 december 2024 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister door een andere gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, die stelde dat hij in Kroatië te maken had gehad met inhumane omstandigheden en dat hij niet terug wilde naar Kroatië vanwege de slechte opvangvoorzieningen en de taalbarrière.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht het standpunt heeft ingenomen dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen kon worden, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat deze niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van ernstige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië die een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrachten. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Kroatië.

De rechtbank concludeert dat de minister niet gehouden was om de asielaanvraag onverplicht te behandelen op basis van de in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde discretionaire bevoegdheid. De rechtbank heeft de eiser geen proceskostenvergoeding toegekend en het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Procesverloop

Op 5 november 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser met het bestreden besluit niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL24.43329.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
2. Op 22 mei 2024 heeft eiser een asielaanvraag gedaan in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft bevestigend verklaard dat hij zijn vingerafdrukken heeft afgestaan. Hij heeft daar 1 dag in bewaring verbleven en is toen doorgereisd. Eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Kroatië, omdat hij daar niemand heeft en de taal niet spreekt. Eiser heeft verklaard dat Nederland zijn bestemming was, omdat hij hier gezinshereniging wil aanvragen.
2.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser daar op 16 mei 2024 asiel heeft aangevraagd. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op 12 juli 2024.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat er in Kroatië sprake is van systeemfouten met betrekking tot de opvangvoorzieningen en er hiernaast onnodig hard wordt opgetreden door de Kroatische autoriteiten, waaronder pushbacks. Daarbij stelt eiser in Kroatië inhumane en gewelddadige omstandigheden te hebben meegemaakt. Eiser stelt dat hij werd opgepakt en zonder reden in detentie geplaatst. Tijdens zijn detentie kreeg hij naar eigen zeggen te maken met fysiek geweld; hij ontving klappen op zijn hoofd en werd onder dwang verplicht zijn vingerafdrukken af te staan. Klagen of zijn stem laten horen was volgens eiser onmogelijk. Er kan dan ook, volgens eiser, niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
3.1.
Eiser voert verder aan dat, hoewel het juridisch gezien mogelijk zou moeten zijn om te klagen over het disproportionele of onrechtmatige optreden van de Kroatische autoriteiten, er in de praktijk tal van obstakels zullen zijn die eiser hierbij belemmeren. Eiser spreekt de taal niet waardoor hij moeite zal hebben om de situatie goed uit te leggen en te begrijpen hoe het rechtssysteem en de klachtenprocedures werken. Verder is eiser bang voor represailles of negatieve consequenties zoals deportatie, gevangenisstraf of geweld als gevolg van het indienen van een klacht. Ook meent eiser dat hij door het ontbreken van een formele status of documentatie geen officiële klacht kan indienen.
3.2.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [2]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de zojuist bedoelde situatie zich voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [3] geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel heeft de Afdeling onlangs herhaald in haar uitspraken van 9 oktober 2024 [4] en 5 november 2024. [5] De minister neemt terecht het standpunt in dat eiser met alleen zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval anders is. Hierbij is ook van belang dat eiser maar één nacht in Kroatië is gebleven en na de asielaanvraag is vertrokken. Eiser heeft daarom vrijwel geen persoonlijke ervaring met de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië.
3.4.
De rechtbank oordeelt dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in Kroatië beklagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft de door hem geschetste mogelijke belemmeringen op geen enkele wijze onderbouwd.
3.5.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht moeten behandelen?
4. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de minister gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid opgenomen in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordien, die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten tijdens het verblijf aldaar, zien op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat deze omstandigheden daarom niet van betekenis kunnen zijn bij de beoordeling of de minister gebruik zou moeten maken van zijn in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding vormt om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De enkele verklaring van eiser dat hij niet terug wil naar Kroatië daar hij op zijn vrouw en kinderen wacht die vanuit Syrië zullen nareizen en in Nederland wil verblijven, kan hem daarom niet baten.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4443
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653