ECLI:NL:RBDHA:2024:21328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.47758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was op 30 september 2024 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser stelde dat er tussen het laatste rappel en het laatste vertrekgesprek meer dan twee weken waren verstreken zonder uitzettingshandelingen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot de conclusie dat de minister onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting is en dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47758

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

1. De minister heeft op 30 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 oktober 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 18 oktober 2024.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
5. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat er tussen het laatste rappel van 14 november 2024 en het laatste vertrekgesprek van 2 december 2024 meer dan twee weken zitten waarin de minister geen uitzettingshandelingen heeft verricht. Eiser stelt verder dat er nog geen presentatie gepland staat en dat dit wel vereist is voor een gedwongen terugkeer naar Algerije.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal is gerappelleerd op de laissez-passer (lp)-aanvraag, laatstelijk op 14 november 2024. Daarnaast zijn er twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd, laatstelijk op 2 december 2024. Het betoog van eiser, dat de minister onvoldoende voortvarend handelt door gedurende twee weken geen uitzettingshandelingen te verrichten, maakt het oordeel niet anders. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2024 volgt dat bij de beoordeling of de minister voldoende voortvarend handelt steeds ruimte bestaat voor het meewegen van de relevante feiten en omstandigheden van het geval. [2] Nu er maandelijks wordt gerappelleerd en gehoord en nu gesteld noch is gebleken van redenen waardoor nadere acties noodzakelijk waren leidt in het geval van eiser het verstrijken van twee weken tussen twee uitzettingshandelingen niet tot de conclusie dat sprake is van onvoldoende voortvarend handelen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting in het algemeen en in het geval van eiser naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [3] In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart en is niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. De stelling van eiser dat voor hem nog geen presentatie staat gepland en dat dit benodigd is voor gedwongen terugkeer, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op de zitting heeft de minister aangegeven dat nationaliteitsbevestigingen ook worden afgegeven zonder dat een presentatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
6.2.
Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Omdat de Algerijnse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, bestaat er geen grond voor het oordeel dat zij, als eiser zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam zouden willen verstrekken, mocht de Algerijnse nationaliteit van eiser worden vastgesteld
.
6.3.
De rechtbank is tot slot van oordeel, dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank overweegt, dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat uit de verklaringen van eiser blijkt, dat hij niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank overweegt verder dat eiser ook geen redenen naar voren heeft gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.