ECLI:NL:RBDHA:2024:21192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.8711 en NL23.39312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen van Oekraïense eisers onder tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eisers, Oekraïense nationaliteit, behandeld. Eisers hebben op 24 februari 2022 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvragen, wat heeft geleid tot ingebrekestellingen door eisers op 6 februari 2024 en 27 november 2023. De rechtbank behandelt de vraag of de ingebrekestellingen prematuur zijn, gezien de termijn van 21 maanden uit de Procedurerichtlijn en de Richtlijn tijdelijke bescherming. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn nog niet is verstreken en dat de ingebrekestellingen te vroeg zijn ingediend. Hierdoor zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de relatie tussen de Richtlijn tijdelijke bescherming en de Procedurerichtlijn, waarbij de rechtbank stelt dat de Procedurerichtlijn niet van toepassing is op asielaanvragen van vreemdelingen die onder de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen. De uitspraak is gedaan door een enkelvoudige kamer en is openbaar gemaakt op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8711 en NL23.39312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiseres

[naam], v-nummer: [nummer] , eiseres
mede namens haar minderjarige kinderen
[naam], v-nummer: [nummer]
[naam] ,v-nummer: [nummer]
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigden: mr. A.R.J. Maas en mr. H. Toonders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eisers hebben ingesteld, omdat de minister volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1.
Eisers hebben op 24 februari 2022 afzonderlijk een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.2.
Op 6 februari 2024 en 27 november 2023 hebben eisers een ingebrekestelling ingediend bij de minister. Vervolgens hebben zij op 4 maart 2024 en 15 december 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen.
1.3.
De minister heeft op 25 april 2024 en 29 januari 2024 een verweerschrift ingediend. Op 28 juni 2024 heeft hij een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 juli 2024 op een enkelvoudige zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, C. Shaljan als tolk en mr. A.R.J. Maas als de gemachtigde van de minister.
1.5.
Op 2 september 2024 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken heropend en de beroepen verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
1.6.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen op 16 oktober 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, en mr. H. Toonders als de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Op welke personen heeft het beroep NL24.8711 betrekking?
2. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eisers heeft aangegeven dat het beroep NL24.8711 mede wordt geacht te zijn ingediend namens de heer [naam] . De minister is hier, blijkens de ingediende verweerschriften en de omstandigheid dat het één familie betreft, ook vanuit gegaan.
2.1.
De rechtbank stelt echter vast dat het beroepsformulier dat is ingediend bij de rechtbank alleen betrekking heeft op [naam] . Dit betekent dat in deze uitspraak in de zaak NL24.8711 alleen het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van [naam] wordt beoordeeld.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Eisers hebben de Oekraïense nationaliteit en hebben op 24 februari 2022 ieder afzonderlijk een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.1.
Op 4 maart 2022 is met het Uitvoeringsbesluit [1] van de Raad van Europa de Richtlijn tijdelijke bescherming [2] geactiveerd.
3.2.
Per afzonderlijke brief van 1 september 2022 heeft de minister aan eisers laten weten dat zij vallen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming.
3.3.
De minister heeft niet op de aanvragen beslist. Eisers hebben op 6 februari 2024 en 27 november 2023 de minister in gebreke gesteld omdat niet is beslist op de aanvragen. Vervolgens hebben eisers op 4 maart 2024 en 15 december 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.
Het standpunt van eisers
4. Eisers voeren aan dat de maximale beslistermijn voor asielzaken uit de Procedurerichtlijn [3] van 21 maanden is verstreken, terwijl de minister nog altijd geen besluit heeft genomen op hun asielaanvragen. Volgens eisers staat de tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn tijdelijke bescherming niet in de weg aan het nemen van een besluit op hun asielaanvragen en dient de minister zich te houden aan de termijnen uit de Procedurerichtlijn. Zij wijzen daarbij onder andere op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 30 juni 2022 [4] . Ook voeren eisers aan dat de achterliggende gedachte van artikel 43a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) was dat de minister te maken had met een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne. Als het besluit op de asielaanvraag uiterlijk zes maanden na het einde van de tijdelijke bescherming moet worden gegeven, heeft de minister tussen 4 maart 2025 en 4 september 2025 wederom te maken met een enorme hoeveelheid zaken.
Het standpunt van de minister
5. De minister stelt zich op het standpunt dat eisers te vroeg een ingebrekestelling hebben ingediend omdat de termijn voor het nemen van een besluit op hun asielaanvragen nog altijd niet is verstreken. Volgens de minister geldt de termijn van 21 maanden uit de Procedurerichtlijn niet in situaties waarin de Richtlijn tijdelijke bescherming van toepassing is. Dit is geregeld in artikel 43a van de Vw 2000 waarin artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming is geïmplementeerd. Artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming maakt het mogelijk de beslissing op de asielaanvragen op te schorten tot het einde van de tijdelijke bescherming. Aangezien de tijdelijke bescherming maximaal drie jaar kan duren, is daaraan volgens de minister inherent dat de beslistermijn van 21 maanden uit de Procedurerichtlijn kan worden overschreden.
Het oordeel van de rechtbank
De te beantwoorden rechtsvraag
6. Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder terecht stelt dat op grond van artikel 43a van de Vw 2000 de termijn om te beslissen op de asielaanvragen van eisers nog niet is verstreken en de ingebrekestellingen te vroeg zijn ingediend.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn nog niet is verstreken en de ingebrekestellingen te vroeg zijn ingediend. Nu sprake is van premature ingebrekestellingen was het voor eisers niet mogelijk een beroep niet tijdig in te stellen. De beroepen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank licht hieronder toe hoe zij tot dit oordeel komt.
6.2.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De implementatie van de Richtlijn tijdelijke bescherming in de Vw 2000
7. Voor de beoordeling van de vraag of de beslistermijn al dan niet is verstreken, acht de rechtbank het van belang na te gaan hoe de Richtlijn tijdelijke bescherming is geïmplementeerd in de Vw 2000 en of deze wijze van implementeren tot gevolg heeft dat de Procedurerichtlijn toch van toepassing is op de asielaanvragen van vreemdelingen die vallen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming.
7.1.
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Richtlijn tijdelijke bescherming (TK 2002-2003, 29031, nr. 3) blijkt dat de Nederlandse wetgever heeft gekozen om de Richtlijn tijdelijke bescherming te implementeren via de asielprocedure. Uit de MvT volgt dat de vreemdeling die op grond van deze richtlijn in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming in Nederland, in de gelegenheid wordt gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Deze indiening is noodzakelijk geacht voor de beoordeling of een vreemdeling inderdaad onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt en om de noodzakelijke gegevens te registreren. Gekozen is voor een asielaanvraag, omdat de gronden waarop de Raad tot instellen van tijdelijke bescherming besluit, in hoge mate asielgerelateerd zijn én de asielprocedure bij uitstek de benodigde procedures biedt.
7.2.
Vervolgens is via artikel 43a van de Vw 2000 -samengevat- geregeld dat voor asielaanvragen van vreemdelingen die vallen onder de bescherming van de Richtlijn tijdelijke bescherming niet de beslistermijn van zes maanden uit artikel 42 van de Vw 2000 toepassing is, maar dat de beschikking wordt gegeven, op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming.
7.3.
Uit punt 1 van de considerans van de Richtlijn tijdelijke bescherming blijkt dat het doel van de richtlijn is om minimumnormen vast te stellen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren en een evenwicht te bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van ontheemden. Tijdelijke bescherming wordt in artikel 2, aanhef en onder a), van de Richtlijn tijdelijke bescherming als volgt gedefinieerd:
“een procedure met een uitzonderlijk karakter die, in geval van massale toestroom of een imminente massale toestroom van ontheemden afkomstig uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, aan deze mensen onmiddellijke en tijdelijke bescherming biedt, met name wanneer tevens het risico bestaat dat het asielsysteem deze toestroom niet kan verwerken zonder dat dit leidt tot met de goede werking ervan strijdige gevolgen, in het belang van de betrokkenen en andere personen die om bescherming vragen.”
7.4.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de begunstigden voor de volledige duur van de tijdelijke bescherming over verblijfstitels beschikken. Hiertoe worden documenten of andere, gelijkwaardige bewijsstukken verstrekt. In artikel 17, eerste lid is de bepaling opgenomen dat personen die tijdelijke bescherming genieten ten alle tijde een asielaanvraag moeten kunnen indienen. Uit artikel 19 volgt verder dat lidstaten kunnen bepalen dat gebruikmaking van de tijdelijke bescherming en het genot van de status van asielzoeker tijdens de behandeling van de aanvraag niet kunnen worden gecombineerd.
7.5.
Uit het samenstel van deze bepalingen en de considerans leidt de rechtbank af dat de Richtlijn tijdelijke bescherming lidstaten de mogelijkheid wil bieden om aan de hand van een snellere, van het asielsysteem, losgekoppelde, procedure de verblijfstitel en bijbehorende documenten te verstrekken aan personen die onder de tijdelijke bescherming vallen. De Richtlijn tijdelijke bescherming beoogt tegelijkertijd te verzekeren dat personen niet kunnen worden uitgesloten van het doen van een asielaanvraag als zij tijdelijke bescherming genieten. Als een lidstaat de combinatie van een status als tijdelijk beschermde en de asielstatus niet wenst te combineren, kan hij dit uitsluiten. De rechtbank stelt verder vast dat de Richtlijn tijdelijke bescherming nagenoeg geen procedurele bepalingen bevat, zodat de Uniewetgever het aan de lidstaten heeft overgelaten om te bepalen op welke wijze zij regelen dat begunstigden van tijdelijke bescherming over een verblijfstitel en documenten of bewijsstukken kunnen beschikken. De lidstaten hebben, met andere woorden, procedurele autonomie.
7.6.
Hoewel het logischerwijs, gelet op de hiervoor beschreven gedachte en achtergrond van de Richtlijn tijdelijke bescherming om het asielsysteem te ontlasten, voor de hand zou liggen om de verblijfstitel en bijbehorende documenten of bewijsstukken in een van het asielsysteem losgekoppelde procedure vorm te geven, heeft de Nederlandse wetgever dat niet gedaan. Hij heeft ervoor gekozen de tijdelijke bescherming te koppelen aan de asielprocedure. De wetgever heeft er ook niet voor gekozen de combinatie van de status als tijdelijke beschermde en die van asielzoeker uit te sluiten. Verder kent de Richtlijn tijdelijke bescherming, zoals gezegd, nagenoeg geen procedurele bepalingen zodat het aan de lidstaten is om te bepalen op welke wijze zij regelen dat begunstigden van tijdelijke bescherming over een verblijfstitel en bijbehorende documenten beschikken. Het stond de wetgever daarom vrij om, ondanks de uitdrukkelijke mogelijkheid die de Richtlijn tijdelijke bescherming biedt om het asielsysteem te ontlasten, de bescherming via de asielprocedure vorm te geven.
7.7.
Artikel 17, eerste lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming is opgenomen om te waarborgen dat personen die tijdelijke bescherming genieten te allen tijde (ook) een asielaanvraag moeten kunnen indienen. Vervolgens blijkt uit artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming dat het mogelijk is om het onderzoek van een asielaanvraag die niet voor het einde van de periode van tijdelijke bescherming is behandeld, na het verstrijken van die periode te voltooien. Hiermee wordt in de Richtlijn tijdelijke bescherming ruimte gegeven om de termijnen voor het behandelen van de aanvraag en daarmee de beslistermijn op te schorten. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat, hoewel de wijze van implementatie niet als een logische keuze voorkomt, de Richtlijn tijdelijke bescherming zich ook niet verzet tegen de implementatie via de asielprocedure. De richtlijn verzet zich dus ook niet tegen artikel 43a van de Vw 2000 waarin is bepaald dat de beslissing op de aanvraag wordt gegeven op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming. Het is de rechtbank in dit kader ook niet gebleken dat de Nederlandse wetgever met het vormgeven van de procedure op deze wijze in strijd heeft gehandeld met Unierechtelijke beginselen, zoals het beginsel van effectieve rechtsbescherming uit artikel 47 van het Handvest. De Nederlandse asielprocedure is namelijk met voldoende waarborgen omkleed.
De verhouding tussen de Richtlijn tijdelijke bescherming en de Procedurerichtlijn
8. Nu de Richtlijn tijdelijke bescherming zich niet verzet tegen de implementatie via de asielprocedure, ligt de vraag voor wat de verhouding is tussen de bepalingen van de Richtlijn tijdelijke bescherming en de Procedurerichtlijn. Immers in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat de behandeling van een asielprocedure moet worden afgerond binnen 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag, terwijl artikel 17, tweede lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming het mogelijk maakt de behandeling van de asielaanvraag uit te stellen.
8.1.
De Richtlijn tijdelijke bescherming dateert van 20 juli 2021. De oude Procedurerichtlijn [5] en de opvolger daarvan, de huidige Procedurerichtlijn dateren van respectievelijk 1 december 2005 en 26 juni 2013 dus van na de Richtlijn tijdelijke bescherming. Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt, zoals gezegd, dat de behandeling van een asielprocedure moet worden afgerond binnen 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat in de tekst van artikel 31 of elders in de Procedurerichtlijn geen uitzondering voor deze termijn is opgenomen in gevallen waarin sprake is van tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming.
8.2.
De rechtbank overweegt dat zowel de Richtlijn tijdelijke bescherming als de Procedurerichtlijn een zelfstandige grondslag kennen die voortkomt uit de bevoegdheid die aan de Europese Gemeenschap is toegekend om de maatregelen over de invoering van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) vast te stellen. De achtergrond daarvan ligt in de doelstelling van de lidstaten om het asielbeleid te harmoniseren. Die doelstelling heeft de Europese Raad van Straatsburg op 8 en 9 december 1989 vastgesteld. Met het in 1993 in werking getreden Verdrag van Maastricht (EG-verdrag) werd de voorheen intergouvernementele samenwerking op het vlak van asiel in het institutionele EU-kader ondergebracht. Met het Verdrag van Amsterdam [6] zijn een aantal bepalingen aan het EG-Verdrag toegevoegd waarmee is vormgegeven aan het voornoemde GEAS. Artikel 63 van het EG-verdrag [7] verplichtte de Raad (onder andere) om binnen vijf jaar wetgeving te maken, voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (artikel 63, eerste lid). Dit heeft geleid tot het vaststellen van de Procedurerichtlijn. Eveneens was de verplichting opgenomen om wetgeving te maken voor het verlenen van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren en voor personen die anderszins internationale bescherming behoeven (artikel 63, tweede lid). Dit heeft geleid tot het vaststellen van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Hieruit leidt de rechtbank af dat beide richtlijnen een zelfstandige grondslag hebben ten dienste van GEAS. Deze beide richtlijnen kunnen dan ook naast elkaar bestaan zonder dat de bepalingen uit de later vastgestelde Procedurerichtlijn voor gaan op de bepalingen uit de Richtlijn tijdelijke bescherming of dat de bepalingen uit de Richtlijn tijdelijke bescherming worden vervangen of terzijde worden geschoven. Derhalve zijn de richtlijnen complementair aan elkaar. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 juli 2024. [8]
8.3.
Nu de Procedurerichtlijn en de Richtlijn tijdelijke bescherming allebei op een zelfstandige grondslag berusten en complementair zijn aan elkaar, is de Procedurerichtlijn niet van toepassing op asielaanvragen van vreemdelingen die vallen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming.
Asielaanvragen die zijn ingediend voordat de Richtlijn tijdelijke bescherming in werking trad
9. Tot slot ziet de rechtbank zich nog voor de vraag gesteld of het verschil maakt dat de asielaanvragen van eisers al zijn ingediend voordat de Richtlijn tijdelijke bescherming in werking is getreden. Zij hebben hun asielaanvragen ingediend op 22 februari 2022, terwijl de Richtlijn tijdelijke bescherming met het Uitvoeringsbesluit van de Raad van Europa op 4 maart 2022 is geactiveerd.
9.1.
De rechtbank is van oordeel artikel 43a van de Vw 2000 ook in deze situatie van toepassing is. Uit de MvT volgt namelijk dat dit artikel van toepassing is op alle aanvragen van vreemdelingen die onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen, waarop nog niet is beslist, dus ook op aanvragen die al waren ingediend vóór het moment waarop het raadsbesluit tot tijdelijke bescherming in werking trad. De rechtbank leidt hieruit af dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om artikel 43a van de Vw 2000 van toepassing te laten zijn op alle lopende asielaanvragen van vreemdelingen die vallen onder de werkingssfeer van de Richtlijn tijdelijke bescherming.
9.2.
Het is niet in geschil dat eisers per 4 maart 2022 onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Zij hebben zich ook niet verzet tegen de mededeling van 1 september 2022 dat de zij onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Daarom is artikel 43a van de Vw 2000 ook op de aanvragen van eisers van toepassing, hetgeen erop neerkomt dat de beslissingen op hun asielaanvragen op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de asielaanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming worden gegeven.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de ingebrekestellingen prematuur zijn ingediend. Omdat geen sprake is van geldige ingebrekestellingen is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kon geen beroep worden ingesteld bij de rechtbank. De beroepen niet tijdig beslissen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzitter, en mr. S.A.J. de Jong – Nibourg en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 4 december 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:12

Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Vreemdelingenwet 2000

Artikel 43a

In afwijking van artikel 42, eerste lid, en onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de beschikking op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 ten aanzien van vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten, op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming gegeven.
De artikelen 42, vierde lid, en 43 zijn van overeenkomstige toepassing.
Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn 2001/55/EG)

Artikel 17

Personen die tijdelijke bescherming genieten, moeten te allen tijde een asielaanvraag kunnen indienen.
Het onderzoek van een asielaanvraag die niet voor het einde van de periode van tijdelijke bescherming is behandeld, wordt na het verstrijken van die periode voltooid.

Artikel 19

De lidstaten kunnen bepalen dat gebruikmaking van de tijdelijke bescherming en het genot van de status van asielzoeker tijdens de behandeling van de aanvraag niet kunnen worden gecombineerd.
(…)
Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU)

Artikel 31

De lidstaten behandelen verzoeken om internationale bescherming in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.
De lidstaten zorgen ervoor dat de behandelingsprocedure zo spoedig mogelijk wordt afgerond, onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling.
(…)
(…)
De lidstaten ronden de behandelingsprocedure in elk geval af uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van het verzoek.
(…)

Voetnoten

1.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
2.Richtlijn 2001/55/EG.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
5.Richtlijn 2005/85/EG.
6.Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese gemeenschappen en sommige bijbehorende akten (97/C 340/01).
7.Geconsolideerde versies van het verdrag betreffende de Europese Unie en van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (2002), (2002/C 325/01).