ECLI:NL:RBDHA:2022:9130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL22.5058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van Oekraïense eiser tijdens besluit- en vertrekmoratorium

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Oekraïense eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 24 maart 2022 beroep ingesteld omdat er niet tijdig een besluit was genomen op zijn asielaanvraag, die hij op 24 januari 2020 had ingediend. De aanvraag was eerder afgewezen, maar het besluit was op 5 augustus 2021 ingetrokken. Op 14 februari 2022 werd de aanvraag opnieuw afgewezen, maar kort daarna werd een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd voor Oekraïners. De rechtbank oordeelde dat de eiser onder dit moratorium viel en dat de beslistermijn van 21 maanden, die al was overschreden, van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet alleen mocht, maar ook moest beslissen op de aanvraag van de eiser, aangezien de beslistermijn al was verstreken voordat het moratorium in werking trad. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om binnen vier weken een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van de eiser werden vastgesteld op € 379,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht Zaaknummer: NL22.5058 V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Oekraïense nationaliteit, eiser (gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Eiser heeft op 24 maart 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Wat is er gebeurd?
1. Eiser is afkomstig uit de Oekraïne. Hij heeft op 24 januari 2020 een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is met het besluit van 18 maart 2020 afgewezen, maar dat besluit is op 5 augustus 2021 weer ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen met het besluit van 14 februari 2022.
2. Enige weken later heeft verweerder de Tweede Kamer ingelicht dat een besluit- en vertrekmoratorium zal worden afgekondigd voor de Oekraïne. De Raad van de Europese Unie heeft kort daarop, op 4 maart 2022, met Uitvoeringsbesluit 2022/3821 de Richtlijn tijdelijke bescherming2 geactiveerd voor mensen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne
1. Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
2 Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in
verbleven en Oekraïne zijn ontvlucht. Hierna heeft Nederland met verwijzing naar
artikel 43a van de Vw3 een besluit- en vertrekmoratorium voor – kortgezegd – mensen uit de Oekraïne afgekondigd met ingang van 23 februari 2022, waaronder ook Oekraïners vallen die al vóór 27 november 2021 in Nederland verbleven.4
3. Verweerder heeft het besluit op eisers asielaanvraag van 14 februari 2022 op
3 maart 2022 ingetrokken en opgemerkt dat na afloop van het besluit- en vertrekmoratorium opnieuw op eisers aanvraag wordt beslist. Nog op dezelfde dag heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en verzocht om op zijn asielaanvraag te beslissen. Vervolgens heeft eiser op 24 maart 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Is verweerder te laat met een beslissing op eisers asielaanvraag?
4. Vaststaat dat verweerder op het moment van de zitting nog niet op eisers aanvraag heeft beslist. Verder stelt de rechtbank met partijen vast dat eiser onder het toepassingsbereid van het afgekondigde besluit- en vertrekmoratorium valt.
5. Eiser voert aan dat de uiterlijke beslistermijn van 21 maanden voor zijn asielaanvraag overschreden is. Verweerder betwist dat de beslistermijn al is overschreden.
6. Artikel 43 van de Vw bepaalt dat door het instellen van een besluitmoratorium de beslistermijn in asielzaken maximaal 21 maanden bedraagt. In artikel 43a van de Vw is deze termijn van overeenkomstige toepassing verklaard op vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Dat betekent dat deze maximale beslistermijn van 21 maanden door de afkondiging van het besluit- en vertrekmoratorium per 23 februari 2022 ook op eisers aanvraag van toepassing is.
7. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn voor eisers asielaanvraag van
24 januari 2020 dus verliep op 25 oktober 2021. Dit betekent dat de verlengde beslistermijn van 21 maanden al verlopen was vóórdat het besluit- en vertrekmoratorium in werking trad.
8. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat gedurende het besluitmoratorium geen besluiten mogen worden genomen, ook als het een asielaanvraag betreft waarvan de beslistermijn al is verstreken.
9. In artikel 43 van de Vw is het besluitmoratorium geformuleerd, wat een implementatie vormt van artikel 31, vierde en vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.5 Op grond van dit artikel mag verweerder – kort gezegd – een besluit op een asielaanvraag uitstellen zolang het besluitmoratorium van kracht is, maar niet langer dan maximaal 21 maanden. De Richtlijn tijdelijke bescherming en de implementatie daarvan in artikel 43a,
geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
3 Vreemdelingenwet 2000.
4 Zie de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022 van de Staatsecretaris van Justitie en
Veiligheid, met als onderwerp “Aanpak opvang ontheemden uit Oekraïne”.
5 Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
eerste lid, en 45, zesde lid, van de Vw heeft een andere insteek; namelijk alleen een vertrekmoratorium. In artikel 43a, eerste lid, van de Vw is immers bepaald dat beslist mag worden op een asielaanvraag vanaf het moment van de aanvraag tot maximaal zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming. In het tweede lid van artikel 43a van de Vw wordt artikel 43 van de Vw weliswaar van overeenkomstige toepassing verklaard, maar dat kan dus alleen zien op de beslistermijn van 21 maanden. De tijdelijke bescherming staat dus niet in de weg aan het mogen beslissen van verweerder op een asielaanvraag. Het vertrekmoratorium volgt uit artikel 45, zesde lid, van de Vw. Daarin is bepaald dat bij een afwijzing van de asielaanvraag de gevolgen van dat besluit – waaronder het einde van het rechtmatig verblijf en de vertrekplicht – niet intreden zolang de uitzetting van de vreemdeling op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. Met andere woorden, verweerder mag gedurende het afgekondigde besluit- en vertrekmoratorium wél beslissen op een asielaanvraag.
10. In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet alleen mag, maar ook moet beslissen op eisers aanvraag. De verlengde beslistermijn als gevolg van het besluitmoratorium tot maximaal 21 maanden na indiening van de aanvraag, was namelijk op het moment dat het besluitmoratorium in werking trad al ruim overschreden.
Conclusie
11. Verweerder heeft niet tijdig op eisers aanvraag beslist. Dat betekent dat het beroep gegrond is. Dat heeft de hierna genoemde gevolgen.
Beslistermijn
12. In artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb6 is bepaald dat de bestuursrechter een termijn van twee weken oplegt waarbinnen verweerder alsnog een besluit bekend moet maken, tenzij sprake is van bijzondere gevallen. Volgens het landelijke beleid7 kan de rechtbank een langere termijn vaststellen als verweerder daar gemotiveerd om verzoekt. Verweerder heeft op de zitting verzocht om een langere termijn, namelijk vier weken. Volgens verweerder ligt er weliswaar al een eerder besluit dat opnieuw genomen kan worden, maar vanwege de mogelijke precedentwerking van de uitspraak in deze zaak is interne afstemming nodig. De rechtbank vindt deze motivering toereikend en stelt de beslistermijn voor verweerder vast op vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een (rechterlijke) dwangsom op?
13. Eiser heeft – in het geval het beroep gegrond zou worden verklaard – de rechtbank verzocht een dwangsom vast te stellen.
14. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022,8 heeft deze rechtbank artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, voor zover daarin is bepaald dat artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing is op de
6 Algemene wet bestuursrecht.
7 Gepubliceerd op rechtspraak.nl.
aanvragen voor asielvergunningen, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het Handvest.9 Het gevolg daarvan is dat artikel 8:72, zesde lid, van de Awb weer gelding heeft. De rechtbank neemt dit oordeel en de overwegingen over. Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak op grond van artikel 8:72, zesde lid, in samenhang met
artikel 8:55d, tweede lid van de Awb, een dwangsom zal opleggen. In overeenstemming met het landelijk beleid bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Mag de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststellen?
15. Voor zover eiser de rechtbank verzoekt om op grond van artikel 8:55c van de Awb de door verweerder verbeurde (bestuurlijke) dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast te stellen, neemt de rechtbank eveneens het oordeel en de overwegingen van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022 over. Hierin heeft deze rechtbank kortgezegd overwogen dat artikel 47 van het Handvest, noch het Unierechtelijke gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel in de weg staan aan de afschaffing van de bestuurlijke dwangsom op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom kan verbeuren als hij niet op tijd beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank stelt daarom ook in deze zaak geen bestuurlijke dwangsom vast.
Proceskosten
16. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten die hij in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 379,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank stelt het gewicht van de zaak op licht (wegingsfactor 0,5), omdat het hier alleen gaat om de vaststelling of te laat is beslist.
9 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.