ECLI:NL:RBDHA:2024:21041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in bewaring was gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 november 2024, waarin de maatregel werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 3 december 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 4 december 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 9 december 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 een vrijheidsontnemende maatregel kan worden opgelegd in het kader van grensbewaking, maar niet als er bijzondere individuele omstandigheden zijn die deze maatregel onevenredig bezwarend maken.
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot open lucht en dat mannen en vrouwen gescheiden moeten worden opgevangen, zoals bepaald in de Opvangrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat de wijze van toegang tot de open lucht en de huisvesting van verzoekers tot de feitelijke uitvoering van het detentieregime behoort en dat deze gronden niet in deze procedure aan de orde kunnen komen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.