ECLI:NL:RBDHA:2024:21041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.46376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en vrijheidsontnemende maatregel in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in bewaring was gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 november 2024, waarin de maatregel werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 3 december 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder op 4 december 2024 hierop reageerde. Het onderzoek werd op 9 december 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 een vrijheidsontnemende maatregel kan worden opgelegd in het kader van grensbewaking, maar niet als er bijzondere individuele omstandigheden zijn die deze maatregel onevenredig bezwarend maken.

Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot open lucht en dat mannen en vrouwen gescheiden moeten worden opgevangen, zoals bepaald in de Opvangrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat de wijze van toegang tot de open lucht en de huisvesting van verzoekers tot de feitelijke uitvoering van het detentieregime behoort en dat deze gronden niet in deze procedure aan de orde kunnen komen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46376

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 3 december 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 4 december 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 9 december 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser voert aan dat hij geen toegang heeft tot open lucht omdat eiser vanaf half vijf ’s middags wordt ingesloten. Daarnaast dienen mannen en vrouwen gescheiden te worden opgevangen. Deze voorwaarden volgen uit artikel 10, tweede lid, en artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn [1] . De Opvangrichtlijn richt zich tot lidstaten en niet tot inrichtingen zodat de bewaringsrechter zich hierover mag uitlaten. Bovendien leidt een klacht bij de inrichting enkel tot schadevergoeding.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In het tweede lid, van artikel 10 van de Opvangrichtlijn is bepaald dat verzoekers in bewaring toegang hebben tot ruimten in de open lucht. In artikel 11, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn is bepaald dat mannelijke en vrouwelijke verzoekers gescheiden worden gehuisvest. Anders dan eiser meent is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop is geregeld hoe eiser toegang krijgt tot de open lucht en de wijze waarop verzoekers worden gehuisvest behoort tot de feitelijke uitvoering van het detentieregime.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter kunnen de gronden van eiser die betrekking hebben op de feitelijke toepassing van het detentieregime niet aan de orde komen in deze procedure. Daarvoor staat een andere rechtsgang open [2] . Daarnaast heeft de hoogste bestuursrechter zich sinds het arrest Landkreis Gifhorn tweemaal opnieuw uitgelaten over de vraag of de feitelijke toepassing van het detentieregime aan de orde kan komen in een procedure over de bewaringsmaatregel. In de uitspraken van 29 december 2022 en 21 augustus 2023 heeft de Afdeling in de uitspraak van het Hof geen aanleiding gezien om van de jurisprudentielijn af te wijken. [3] Verder heeft eiser weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd, dat de klachtprocedure bij de Commissie van Toezicht met onvoldoende waarborgen is omkleed.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/33.
2.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, onder 8.