In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse man geboren in 1985, heeft een derde opvolgende asielaanvraag ingediend op 18 oktober 2024, waarin hij stelt dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft ondervonden met de Mouvement pour l’autonomie de la Kabylie (MAK). De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 3 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 28 november 2024. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag in stand gehouden.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft summiere en oppervlakkige verklaringen afgelegd over zijn persoonlijke ervaringen en zijn homoseksualiteit. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn beleving van zijn geaardheid en dat zijn verklaringen over zijn relaties met andere jongens niet overtuigend zijn. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de problemen met de MAK in een eerdere procedure al ongeloofwaardig zijn geacht en dat eiser niet heeft onderbouwd hoe deze problemen samenhangen met zijn homoseksuele geaardheid.
De rechtbank heeft het toetsingskader in LHBTI-zaken in acht genomen en geconcludeerd dat de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn homoseksualiteit aannemelijk maakt, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.