ECLI:NL:RBDHA:2024:210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/8401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaandennorm sinds 1 oktober 2004. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op basis van een anonieme melding een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres samenwoont met de heer [naam], wat resulteerde in de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 april 2021 en de terugvordering van € 3.136,70. Eiseres betwist deze conclusie en stelt dat de heer [naam] zijn hoofdverblijf elders heeft. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, onder andere door bevindingen van een huisbezoek en verklaringen van eiseres zelf. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R. Dill),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag; het college

(gemachtigde: mr. J. Packbier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering.
1.1.
In het primaire besluit van 6 juli 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 1 april 2021 ingetrokken en de over de periode van 1 april 2021 tot en met
6 juli 2021 (de te beoordelen periode) uitgekeerde bijstand ter hoogte van € 3.136,70 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 22 november 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaandennorm sinds
1 oktober 2004. Eiseres woont samen met twee minderjarige kinderen op het adres [adres] in [plaats] (het uitkeringsadres). Het jongste kind is geboren uit een relatie met de heer [naam] . Naar aanleiding van een anonieme melding op 2 november 2020, dat eiseres zou samenwonen met de heer [naam] op het uitkeringsadres, is het college een bijzonder onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In het kader van dit onderzoek heeft het college administratief onderzoek verricht en informatie met betrekking tot het gas- water- en stroomverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd. Daarnaast is er op 23 juni 2021 een huisbezoek bij eiseres afgelegd. Hiervan is een verslag opgesteld waarin tevens verklaringen van eiseres zijn opgenomen. De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen.
2.1.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat er sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met de heer [naam] , omdat hij zijn feitelijke hoofdverblijf zou hebben op het uitkeringsadres en omdat uit hun relatie een kind is geboren. De inlichtingenplicht is geschonden en daarom is besloten de uitkering per 1 april 2021 in te trekken en de te veel betaalde bijstand in de maanden april, mei en juni 2021 (ad € 3.136,70) terug te vorderen.
Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres betwist de conclusie van het college. Zij stelt dat de heer [naam] zijn hoofdverblijf elders heeft en niet op het uitkeringsadres. Met betrekking tot het hogere water- en gasverbruik stelt zij dat dit te wijten is aan het langer en meer dan gemiddeld douchen van haar en haar kinderen. Verder betwist zij dat het verbruik van gas en elektra in de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, hoger was dan in de periode daarvoor. In elk geval zijn er discrepanties in het energieverbruik die maken dat de stellingen van het college onvoldoende zijn bewezen. Zij verwijt het college dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Voorts is de heer [naam] een getrouwde man en zou zijn echtgenote het nooit accepteren als hij dagelijks bij eiseres zou slapen. Tot slot betoogt eiseres dat zij het niet eens is met de inhoud van het verslag van het huisbezoek en om die reden niet getekend heeft.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. Intrekking en terugvordering van bijstand is een belastend besluit voor eiseres. Om die reden rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel bij het college. Dit betekent dat het in dit geval op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat eiseres in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [naam] .
5. Aangezien vaststaat dat uit de relatie van eiseres en de heer [naam] een kind is geboren, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding bepalend of eiseres en de heer [naam] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. In dit geval komt dit concreet neer op de vraag of de heer [naam] toen zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, nu dit voor eiseres vaststaat.
6. De vraag waar iemand woont is daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Dit dient volgens vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1]
7. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het totaal van de onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat de heer [naam] in te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat daarmee sprake is van een gezamenlijke huishouding. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan de bevindingen van het huisbezoek. De consulenten troffen op het uitkeringsadres een aantal persoonlijke eigendommen aan in meerdere ruimtes van de woning, waaronder herenkleding in de kledingkast en in de wasmand, drie paar schoenen en verzorgingsproducten (waarbij eiseres heeft verklaard dat die van de heer [naam] zijn), een foto van eiseres met de heer [naam] en kaarsen met hun namen erop. Verder heeft eiseres tijdens het huisbezoek verklaard dat zij sinds mei 2020 volledig afhankelijk is van de heer [naam] en hij sindsdien regelmatig bij haar slaapt. Gedurende de drie maanden voor het huisbezoek heeft hij dagelijks op het uitkeringsadres geslapen. Ook doet en betaalt hij de boodschappen, aldus de verklaring van eiseres.
8. In tegenstelling tot wat eiseres beweert, stelt de rechtbank vast dat eiseres het verslag van het huisbezoek en de daarin opgenomen verklaringen wel heeft ondertekend. Volgens vaste rechtspraak mag worden uitgegaan van de juistheid van een afgelegde en ondertekende verklaring. Aan het achteraf intrekken, ontkennen of nuanceren van een dergelijke verklaring komt weinig betekenis toe.
9. Eerst ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij ervan overtuigd is dat de handtekening onder het verslag niet de hare is. Daarmee suggereert eiseres dat haar handtekening is vervalst. De rechtbank gaat er echter van uit dat eiseres wel degelijk zelf het verslag heeft ondertekend en aldus met de weergave van de door afgelegde verklaring akkoord is gegaan. De rechtbank stelt vast dat twee handtekeningen zijn geplaatst, te weten op het zogeheten “informed consentformulier” en op het verslag van het huisbezoek. Beide handtekeningen lijken op elkaar en laten duidelijk de naam van eiseres zien. Ook al wijkt de handtekening op beide documenten enigszins af van de handtekening die op het paspoort van eiseres staat, dan levert dit onvoldoende bewijs op dat de beide handtekeningen op de eerdergenoemde formulieren niet door eiseres gezet kunnen zijn. [2] Bovendien is er mailcontact geweest tussen de contactpersoon van het bewindvoerderskantoor dat eiseres ondersteunde in de betreffende periode, en één van de consulenten van Handhaving & Fraude van de gemeente Den Haag die het huisbezoek heeft afgelegd. De desbetreffende consulent geeft in de mail aan dat eiseres blijkbaar een andere strategie heeft gekozen na het huisbezoek, en dat de consulent niet mee gaat “in dat spel”. Daarnaast is de inhoud van de verklaring bovendien herhaald in het confrontatiegesprek van 20 augustus 2021. Bij die gelegenheid heeft eiseres niet betwist dat zij haar eerdere verklaring heeft ondertekend. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de verklaring zoals die door eiseres is afgelegd.
10. Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht ten aanzien van het gas- en stroomverbruik leidt evenmin tot een ander oordeel. Allereerst blijkt uit het bestreden besluit dat het college de verbruiksgegevens, inclusief het waterverbruik, niet aan de intrekking en terugvordering ten grondslag heeft gelegd. Hierin zag het college slechts een aanleiding om het huisbezoek af te leggen. Verder is het gasverbruik afhankelijk van het type woning en daarom niet zonder meer geschikt als indicator voor het aantal personen in een huishouden.
10. Nu de rechtbank er met het college van uitgaat dat eiseres en de heer [naam] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, was in die periode sprake van een gezamenlijke huishouding. Door het college hierover niet te informeren, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en artikel 58, eerste lid, van de Pw dan ook gehouden het recht op bijstand in te trekken en het bedrag van
€ 3.136,70 aan te veel betaalde uitkering van eiseres terug te vorderen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8344 en van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3467.
2.Zie ter vergelijking de uitspraak van rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2663.