ECLI:NL:RBDHA:2024:20984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.4069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor een minderjarige op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over het beroep van een minderjarige eiser met de Armeense nationaliteit tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, gericht op het verblijfsdoel 'Privéleven' op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd door verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet in behandeling genomen omdat de leges niet waren betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging die door verweerder is gemaakt ondeugdelijk is, omdat de psychische problemen van eiser niet zijn betrokken in de beoordeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2024, waarbij eiser, zijn vader, en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de motivering van verweerder dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden niet overtuigend is, vooral gezien de psychische klachten van eiser en de mogelijke impact van terugkeer naar Armenië op zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel “Privéleven op grond van artikel 8 EVRM [1] ”.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 1 november 2022 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 8 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn vader, de gemachtigde van eiser en [naam 1] als tolk. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
2.1.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht twee weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wat er aan deze procedure voorafging

5. Eiser heeft de Armeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 2012. Eiser is dus minderjarig. Eiser is op 23 maart 2017 op vijfjarige leeftijd Nederland ingereisd samen met zijn vader [naam 2] (hierna: de vader) en moeder [naam 3] (hierna: de moeder). Op [geboortedatum 2] 2017 heeft eiser een broertje gekregen: [naam 4] . Niet in geschil is dat het gezin in de periode van 3 november 2018 tot 24 april 2019 in Duitsland verbleef, en daarna weer is teruggekeerd naar Nederland.
5.1
Op 24 maart 2017 heeft het gezin een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 16 augustus 2017 niet in behandeling genomen omdat verweerder Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk achtte voor de asielaanvraag. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 12 september 2017 [2] het beroep ongegrond verklaard. Op 28 november 2017 heeft het gezin, vanwege het verlopen van de overdrachtstermijn, een nieuwe asielaanvraag ingediend. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de vader problemen had in verband met zijn werk en een rechtszaak in Armenië. Bij besluit van 12 juni 2018 heeft verweerder de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 4 juli 2018 het beroep ongegrond verklaard [3] . Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 2 augustus 2018 ongegrond verklaard. Op 24 april 2019 heeft het gezin een opvolgende asielaanvraag ingediend, die verweerder bij besluit van 2 juli 2020 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op 28 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg het beroep ongegrond verklaard [4] .
5.2
Op 13 november 2020 heeft de vader opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend in verband met een gestelde oproep voor militaire dienst. Verweerder heeft die aanvraag op 8 juli 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam is het beroep ongegrond verklaard [5] . Daarin heeft de rechtbank geconcludeerd dat Armenië een veilig land van herkomst is en de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is opgeroepen voor het vervullen van militaire dienst vanwege de algemene mobilisatie.
De huidige procedure
6. Op 11 augustus 2022 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 november 2022 niet in behandeling genomen omdat de leges niet zijn betaald. Verweerder heeft eiser van het betalen van de leges niet vrijgesteld omdat zijn beroep op 8 van het EVRM niet slaagt.
6.1
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eiser is vervolgens op de hoorzitting van 29 november 2023, in het bijzijn van zijn vader, moeder en zijn gemachtigde, geweest. Eiser en zijn vader en moeder zijn hierbij gevraagd naar de mogelijkheid om de leges te betalen, naar het privéleven van eiser in Nederland, naar zijn medische omstandigheden, de banden met Nederland en hun contacten in Armenië.
6.2
Bij het bestreden besluit van 8 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De leges zijn niet voldaan, ook niet nadat hij in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim te herstellen. Verweerder verwijst hierbij naar vaste rechtspraak van de Afdeling [6] . Ook in bezwaar heeft eiser geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er niet voldaan kan worden aan de legesverplichting. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor een vrijstelling van de betaling van de leges.
Eiser kan volgens verweerder geen gerechtvaardigd beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Er is volgens verweerder geen sprake van:
- beschermenswaardig familieleven omdat geen van de familieleden rechtmatig verblijf heeft;
- schending van privéleven. Verweerder ontkent niet dat eiser (een deel van) zijn vormende jaren in Nederland heeft verbleven. Eiser is op vijfjarige leeftijd in 2017 Nederland ingereisd, heeft daarna met zijn gezin een periode in Duitsland verbleven en is in 2019 naar Nederland teruggekeerd op zevenjarige leeftijd. Eiser is ten tijde van het besluit 11 jaar en woont – daar gaat verweerder vanuit – vier jaar in Nederland. Verweerder neemt aan dat eiser in die jaren een privéleven heeft opgebouwd. De belangenafweging weegt volgens verweerder echter in het nadeel van eiser uit. Daarbij heeft verweerder in het voordeel betrokken dat eiser:
- hier in Nederland naar school gaat, goed Nederlands spreekt, een deel van zijn vormende jaren/belangrijkste ontwikkeljaren in Nederland heeft verbleven en dat hij deze keuze niet zelf bewust heeft gemaakt. Eiser speelt voetbal en heeft al veel vrienden in Nederland;
- van het gezin eiser de meeste binding met Nederland heeft.
Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiser betrokken dat:
- het belang van de overheid is het maken en handhaven van regels, waaronder het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Ook het economische belang weegt zwaar;
- het inherent is aan verblijf van minderjarigen dat zij naar school gaan en dat er, behalve dan familiebanden, ook sociale en culturele banden worden opgebouwd. Dergelijke banden zijn volgens verweerder als gebruikelijk aan te merken en geven op zichzelf geen aanleiding voor strijd met 8 van het EVRM;
- vrienden en sociale groepen belangrijk zijn voor de identiteit van kinderen in de leeftijd van eiser. Terugkeer naar Armenië zou weliswaar niet eenvoudig zijn en vergt een groot aanpassingsvermogen, maar dit betekent niet dat er grote problemen ontstaan in zijn verdere ontwikkeling. Zij gaan als gezin vertrekken. Zijn vader en moeder kunnen eiser steunen en begeleiden bij het krijgen van nieuwe contacten in Armenië;
- er verschillende verblijfsrechtelijke procedures zijn gevoerd, maar alle niet hebben geleid tot rechtmatig verblijf. Dit is eiser niet aangerekend, maar zijn ouders wel. Het privéleven van eiser is echter wel opgebouwd tijdens illegaal verblijf. [eiser] was te jong om hiervan de gevolgen te overzien, maar dat maakt het handelen van de ouders niet anders;
- de ouders mogelijk kunnen profiteren als aan eiser een verblijfsvergunning wordt verleend;
- niet gebleken is dat eiser voor onoverkomelijke obstakels komt te staan bij terugkeer naar Armenië. Hij zal daar zijn school voortzetten en verweerder vindt het aannemelijk dat hij daar de Armeense taal zal leren schrijven en lezen.
Heeft verweerder de asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen vanwege de niet betaling van de leges?
7. Eiser voert onder verwijzing naar de herstelverzuimbrief van 23 augustus 2022 aan dat verweerder hem in het bestreden besluit ten onrechte tegenwerpt dat hij de leges moet betalen. In de herstelverzuimbrief staat dat hij is vrijgesteld van het vereiste om leges te voldoen vanwege het feit dat hij op dat moment in bewaring zat.
7.1
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd erkend dat in de brief duidelijk staat dat eiser is vrijgesteld van het betalen van leges. Verweerder vindt dat eiser op die brief had mogen vertrouwen en erkent dat er sprake is van een gebrek in het besluit. Dit gebrek kan volgens verweerder worden gepasseerd door artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel het in stand laten van de rechtsgevolgen.
7.2
Anders dan verweerder stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Awb en artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Gezien de inhoud van de herstelverzuimbrief van 23 augustus 2022 en het verslag van de hoorzitting van 8 januari 2024 waarin staat “
Verder vraagt gemachtigde of het gezin stappen moet ondernemen voor wat betreft het alsnog betalen van de leges. De voorzitter geeft aan dat dit niet hoeft.”kon verweerder de aanvraag simpelweg niet om die reden niet in behandeling nemen. Dit is een gebrek waardoor het beroep gegrond is.
7.3
De vraag is vervolgens of de rechtbank de rechtgevolgen van het besluit in stand kan laten.
Heeft verweerder een inhoudelijke toets 8 van het EVRM en een belangenafweging verricht?
8. Eiser voert aan dat, nu verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 4:5 van de Awb, een andere beoordeling heeft verricht dan wanneer verweerder een normale artikel 8 van het EVRM-aanvraag beoordeelt. In dit geval heeft verweerder volgens eiser alleen beoordeeld of zijn artikel 8 van het EVRM-aanvraag kans van slagen heeft in het licht van de vraag of eiser dient te worden vrijgesteld van het betalen van de leges. Dat eiser de leges niet heeft betaald, heeft een rol gespeeld in de belangenweging.
8.1
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hij een artikel 8 EVRM-beoordeling en een belangenafweging heeft verricht zoals verweerder die normaliter verricht in (andere) 8 EVRM-aanvragen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de zinsneden in het bestreden besluit over het toepassen en handhaven van regels gaan over toetsing aan artikel 8 van het EVRM. Ze gaan niet alleen over het tegenwerpen van het legesvereiste. Weliswaar is dus de aanvraag buiten behandeling gesteld en na bezwaar heeft verweerder dat gehandhaafd. Het besluit houdt, vanwege de toets aan artikel 8 van het EVRM en gezien de toelichting van verweerder ter zitting, ook in dat de aanvraag terecht is afgewezen op inhoudelijke gronden.
Heeft verweerder de belangenafweging juist gedaan?
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser privéleven heeft opgebouwd in Nederland. In geschil is of verweerder, alle omstandigheden in samenhang beoordeeld, het belang van de Nederlandse overheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser.
10. De rechtbank moet bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. Uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven, een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds [7] . Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die voor de belangenafweging van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet vol toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend toetsen.
10.1
Verder dienen volgens vaste rechtspraak van het EHRM in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht toekomen. [8]
10.2
Wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens een periode waarin de
verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, kan dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [9] Uit het arrest Butt tegen Noorwegen volgt dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding kunnen zijn het gedrag van de ouders van een minderjarige vreemdeling ook aan die vreemdeling toe te rekenen. [10] Dit omdat anders het risico bestaat dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Dat kan anders zijn als er geen misbruiksituatie is en een vreemdeling nooit van zijn illegale of onzekere verblijfsstatus op de hoogte is geweest.
11. Eiser voert aan dat de belangenafweging die door verweerder is gemaakt, niet deugdelijk is. Verweerder heeft niet betrokken dat eiser al eerder in Nederland, te weten in de periode van 23 maart 2017 tot november 2018, verbleef. Eiser verblijft langer in Nederland dan in Armenië en heeft hier zijn vormende jaren doorgebracht. De jaren zijn meer vormend dan bij kinderen jonger dan vijf jaar. Verweerder heeft niet gemotiveerd wat precies het economisch belang is om eiser hier geen verblijf toe te staan en wat voor gewicht dit economisch belang heeft. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er in dit geval geen uitzondering kan worden gemaakt op de regels. Verweerder heeft lang over het besluit gedaan en eiser aangezien als een persoon die rechtmatig verblijf heeft. Eiser verwijst hierbij naar zijn door verweerder afgegeven W-document. Eiser stelt tot slot dat verweerder onderzoek naar hem moest doen waarin wordt gekeken naar het effect van de beslissing en zijn ontwikkeling.
12. De rechtbank heeft eiser, in aanwezigheid van zijn gemachtigde, enkele vragen gesteld over onder meer zijn school, psychische gesteldheid, familiesituatie in Nederland en elders, contacten die hij met zijn familie in Armenië heeft en wat het betekent voor hem als hij moet terugkeren naar Armenië.
13. Ten aanzien van de periode van 23 maart 2017 tot november 2018 die eiser in Nederland verbleef heeft verweerder zich op zitting op het standpunt gesteld dat deze periode in de beoordeling is meegewogen en dat eiser inderdaad langer dan de vier jaar die in het bestreden besluit staat in Nederland heeft verbleven. Dit maakt volgens verweerder nog steeds niet dat de belangenafweging anders uitvalt omdat het verblijf, of dat nu vier, vijf of zes jaar is, nog steeds is opgebouwd toen eiser, los van het procedurele verblijfsrecht, geen rechtmatig verblijfsrecht had. De rechtbank stelt vast dat dus niet langer in discussie is dat verweerder ook de periode van 23 maart 2017 tot november 2018 moet betrekken. Dat betekent dat ten tijde van het bestreden besluit eiser, behalve in relatief korte periode van zes maanden, vanaf zijn vijfde tot en met elfde jaar in Nederland verbleef. De vraag is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van eiser minder zwaar weegt dan het belang van de Nederlandse Staat. Die vraag zal hier verderop beantwoord worden.
13.1
De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat de door verweerder in het besteden besluit gemaakte belangenafweging ondeugdelijk is omdat het belang van eiser onvoldoende is gemotiveerd. Ten eerste zijn de psychische problemen van eiser niet betrokken en de mogelijke invloed daarvan bij terugkeer naar Armenië op zijn ontwikkeling. Niet in geschil is dat eiser vanaf 1 mei 2022 tot voor kort te kampen had met een posttraumatische stress stoornis (ptss). Daarvoor is hij onder behandeling geweest van een psychomotorische kindertherapeut. Eiser had last van angsten en nachtmerries. Uit de verklaring van eiser die hij bij de rechtbank heeft afgelegd is naar voren gekomen dat eiser het iets beter vindt gaan, maar dat er nog steeds sprake is van angsten en nachtmerries die te maken hebben zijn verblijfsrechtelijke status. Eiser zegt last te hebben van stress door de dingen die hij heeft meegemaakt. Eiser heeft aangegeven dat hij behalve met zijn ouders, behoefte heeft om weer met iemand te praten. Eiser maakt zich zorgen om zijn ouders en zijn (inmiddels) twee broertjes. De rechtbank maakt uit zijn verklaringen op dat dit onder meer komt door de periode waarin hij met zijn gezin in vreemdelingenbewaring is gesteld. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat eiser extra kwetsbaar is. Dat de behandeling van eiser thans is gestopt maakt niet dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, zijn psychische situatie niet relevant meer is. Daarbij komt dat eiser, zoals terecht is gesteld, het grootste deel van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht gedurende belangrijke, vormende jaren. Die lange duur en de extra kwetsbaarheid moeten bij de beoordeling van eisers belang en de daarmee samenhangende risico’s van uitzetting voor zijn ontwikkeling in samenhang worden bezien. Ten tweede rechtvaardigt de stelling van verweerder in het bestreden besluit dat de ouders met eiser mee zullen gaan naar Armenië en hem bij zijn aanpassing bij terugkeer naar vermogen zullen begeleiden en steunen, niet de conclusie van verweerder dat er geen (grote) problemen zullen ontstaan in zijn ontwikkeling. Niet duidelijk is waarom die begeleiding en steun tot het voorkomen van ontwikkelingsproblemen bij eiser zou leiden, zelfs als de extra psychische kwetsbaarheid van eiser buiten beschouwing worden gelaten. Dit vergt een nadere toelichting van verweerder, al dan niet na raadpleging van een deskundige.
13.2
De rechtbank volgt eiser ook in zijn stelling dat verweerder het economisch belang voor Nederland onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit alleen gesteld dat het niet de bedoeling is dat de overheid betaalt voor de vestiging van een gezin in Nederland en dat er van hen verwacht wordt dat zij in hun eigen levensonderhoud voorzien, als ook dat het in het algemeen gaat om de bescherming van de door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Verweerder is daarbij niet ingegaan op de financiële situatie van het gezin in de toekomst en de bijdrage die eiser en de rest van het gezin kan gaan hebben voor de Nederlandse economie. Voor zover verweerder stelt dat eiser op dit moment een beroep doet op het onderwijs en de infrastructuur is dat volgens de rechtbank inherent aan het zijn van een minderjarige. Het enkele feit dat niet duidelijk is of en zo ja op welke wijze in de toekomst een bijdrage aan de Nederlandse economie wordt geleverd, betekent niet dat het economische belang zwaar ten nadele van eiser mag worden gebracht.
13.3
Hoewel vaststaat dat eiser het privéleven heeft opgebouwd tijdens een periode waarin zijn verblijfsrechtelijke status onzeker is, heeft verweerder in het bestreden besluit zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er in het geval van eiser niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden (zie het hiervoor aangehaalde arrest Butt tegen Noorwegen). Gelet op de psychische klachten die eiser had en nog steeds heeft en de mogelijke invloed van de terugkeer naar Armenië op zijn ontwikkeling, komt de rechtbank tot de conclusie dat de motivering van verweerder dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden niet overtuigend is. Daarbij komt dat het besluit innerlijk tegenstrijdig gemotiveerd is. Enerzijds stelt verweerder dat de onzekere verblijfsstatus en het opbouwen van privéleven tijdens illegaal verblijf niet aan eiser kan worden verweten. Bij hem was geen sprake van bewustheid van de keuze om in Nederland te verblijven. Anderzijds wordt dat wel, naast de tegenwerping dat het niet de bedoeling is dat de ouders profiteren van een verblijfsvergunning van eiser, aan eiser tegengeworpen. Er is ook niet gesteld of onderbouwd dat de ouders misbruik hebben gepleegd.
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM tussen het belang van eiser bij het voortzetten van zijn privéleven in Nederland en het belang van de Nederlandse staat bij het vertrek van eiser uit Nederland, in het nadeel van eiser uitvalt.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf een beslissing te nemen of om het gebrek door verweerder te laten herstellen door een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De reden hiervan is dat verweerder een nieuwe belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dient te maken. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar binnen een termijn van acht weken.
15.1
De rechtbank geeft partijen hierbij in overweging om onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van eiser en wat voor een effect een negatieve beslissing heeft voor zijn ontwikkeling.
Griffierecht en proceskosten
16. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
17. De rechtbank ziet om dezelfde reden ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 januari 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zaaknummers: NL17.7069 en NL17.7071.
3.Zaaknummers: NL18.11165 en NL18.11869.
4.Zaaknummers: NL20.13839 en NL20.13840.
5.Zaaknummers: NL22.13492 en NL22.13493.
6.Zaaknummers: 201302531/1 en 201209247/1.
7.Zie onder meer de uitspraak van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516, onder 7.1.
8.zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.
9.zie de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, onder 3, en de arresten van het EHRM van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, paragrafen 78, 79 en 80, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709, en 28 juli 2020, Pormes tegen Nederland, paragraaf 58, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.
10.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 mei 2024, ECLI:NL:RVS:1920 en 23 september 2015 ECLI:NL:RVS:3079.