ECLI:NL:RBDHA:2024:20980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.32261 & NL24.32262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiseres en afwijzing door de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres, met Eritrese nationaliteit, heeft op 29 juni 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 9 augustus 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 11 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiseres heeft verklaard dat zij vreest voor de dienstplicht in Eritrea en dat zij illegaal het land heeft verlaten. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres haar dienstplicht al heeft vervuld en dat zij geen risico loopt bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens krijgt eiseres een proceskostenvergoeding van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.32261 (beroep) & NL24.32262 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 29 juni 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag van eiseres kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het asielrelaas
3. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit. In november 2019 heeft eiseres Eritrea te voet verlaten. Daaropvolgend heeft zij acht maanden in Tigray in vluchtelingenkamp Hintsats verbleven en vervolgens nog zeven maanden in Addis Abeba. Op 24 mei 2021 is eiseres vanaf de luchthaven van Addis Abeba met het Zwitserse paspoort van haar overleden zus naar Duitsland gereisd.
4. Eiseres verklaart dat zij vreest om te worden opgepakt voor de dienstplicht. Zij moest van haar ouders stoppen met school, omdat haar ouders het schoolgeld niet konden betalen. Eiseres zou worden uitgehuwelijkt en dan niet in militaire dienst hoeven. Zij is illegaal het land uitgereisd. Ze vreest bij terugkeer gevangen te worden gezet.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw [1] 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
illegale uitreis.
5.1.
Verweerder acht de nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Haar identiteit wordt echter niet geloofwaardig geacht. Eiseres heeft namelijk ongeloofwaardige verklaringen afgelegd omtrent haar geboortedatum. Ze heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2004. Uit het rapport van de UNHCR [2] blijkt dat eiseres met andere persoonsgegevens geregistreerd staat. Eiseres zou [naam 2] zijn, geboren op [geboortedatum 2] 1999. Eiseres heeft gesteld maar niet onderbouwd dat de registratie bij de UNHCR niet juist is. Daarbij heeft eiseres hier pas over verklaard toen zij met de tegenstrijdige informatie geconfronteerd werd. Het had op haar weg gelegen om dit al eerder te doen. Uit de schouw is niet gebleken dat eiseres evident minderjarig is. De registratie van eiseres in Duitsland is alleen gebaseerd op haar eigen verklaringen. Daardoor kan de daar genoemde geboortedatum niet voor waar worden aangenomen.
5.2.
Verder acht verweerder de illegale uitreis niet geloofwaardig. Redengevend is dat eiseres wisselende verklaringen heeft afgelegd over het moment van vertrek uit Eritrea. Verder komen de verklaringen van eiseres niet overeen met de informatie verstrekt door de UNHCR. Eiseres heeft ook wisselend verklaard over het verloop van haar uitreis. Uit de informatie van de UNHCR blijkt niet dat eiseres in Hintsats heeft verbleven. Ook zijn de verklaringen van eiseres over wanneer zij zou zijn gestopt met school tegenstrijdig aan de informatie van de UNHCR. Als eiseres op haar vijftiende gestopt zou zijn met school, dan zou dat betekenen dat eiseres vier of vijf jaar lang de dienstplicht heeft weten te ontlopen. Eiseres heeft in ieder geval een jaar lang in Eritrea gewoond zonder problemen te ondervinden. Ook zijn haar verklaringen over de voorgenomen uithuwelijking ongerijmd. In 2017 zou eiseres op basis van de informatie van de UNHCR 18 jaar zijn geweest en niet uitgehuwelijkt, terwijl er wel urgentie was omdat zij immers de dienstplichtige leeftijd had bereikt.
5.3.
Eiseres loopt geen risico op ernstige schade omdat eiseres bij haar vlucht al 20 jaar oud was en niet is vast komen te staan dat eiseres haar dienstplicht niet al heeft vervuld. Verweerder heeft de illegale uitreis van eiseres niet geloofwaardig geacht, zodat er ook geen reden is om aan te nemen dat zij daarom bij terugkeer zou worden opgepakt.
De gronden van beroep
Heeft verweerder de identiteit van eiseres ongeloofwaardig kunnen achten?
6. Eiseres voert aan dat haar identiteit wel geloofwaardig is. Ze heeft documenten overgelegd, te weten de cijferlijst en de doopakte. Verweerder mocht deze niet zomaar terzijde schuiven. Bij twijfel over de echtheid van de documenten had het op de weg van verweerder gelegen om deze documenten te laten onderzoeken. Omdat verweerder dit niet gedaan heeft, is het besluit onzorgvuldig genomen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het niet duidelijk is waarom verweerder wel van de verklaring van de UNHCR uitgaat maar niet van hetgeen eiseres zelf heeft verklaard. De gegevens van de UNHCR zijn immers ook alleen gebaseerd op hetgeen eiseres bij de UNHCR verklaard heeft.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat, anders dan eiseres stelt, verweerder de overgelegde cijferlijst en doopakte door Bureau documenten heeft laten onderzoeken. Uit de verklaring van onderzoek van 14 februari 2023 van de doopakte blijkt dat Bureau documenten geen uitspraak kan doen over de echtheid, opmaakt en afgifte. Er kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Uit de verklaring van onderzoek van 6 mei 2024 over de cijferlijst blijkt dat het document waarschijnlijk echt is, maar dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De stelling van eiseres dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen onderzoek te doen, volgt de rechtbank dan ook niet.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om haar identiteit aannemelijk te maken. Niet in geschil is dat eiseres haar identiteit niet met originele, officiële identiteitsdocumenten heeft onderbouwd. Verweerder is eiseres tegemoet gekomen door de door haar overgelegde documenten te onderzoeken, een schouw te houden en onderzoek te doen bij de UNHCR.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder mag uitgaan van de identiteitsgegevens die uit de UNHCR-registratie volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de UNHCR-registratie, anders dan eiseres heeft gesteld, niet enkel gebaseerd is op eigen verklaringen van de vreemdeling. Uit het stuk blijkt dat ook brondocumenten zijn gebruikt. Gelet op de werkwijze van de UNHCR heeft verweerder hier ‘meer dan geringe’ bewijswaarde aan kunnen toekennen en dus kunnen afwijken van de registratie in Duitsland. [3] De enkele, niet met documenten gestaafde, stelling van eiseres dat de UNHCR-registratie enkel gebaseerd is op haar eigen verklaringen, maakt dit niet anders.
6.4.
Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom aan de door eiseres overgelegde cijferlijst en doopakte niet het gewicht toekomt dat eiseres daaraan toegekend wenste te zien. De cijferlijst en doopakte zijn geen identificerende documenten, want er zit geen pasfoto op en de documenten zijn niet door officiële instanties afgegeven. Dit betekent dat aan de documenten niet de waarde moet worden gehecht die eiseres eraan wil geven.
6.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit de schouw tijdens het aanmeldgehoor niet is gebleken dat eiseres evident minderjarig is. Eiseres heeft ook niet betwist dat de schouw zorgvuldig is verricht.
6.6.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de zenuwen van eiseres?
7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij tijdens de gehoren heel gespannen was en dat zij dacht dat zij op elke vraag antwoord moest geven, ook als zij het antwoord niet wist. Eiseres is door de herhaling van de vragen in de war geraakt. Verweerder had hier rekening mee moeten houden.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit de verslagen van de gehoren niet is gebleken dat eiseres meer dan gemiddeld gespannen was en dat zij daardoor niet goed antwoord kon geven. Daar komt bij dat tijdens het aanvullend nader gehoor van 29 augustus 2023 haar gemachtigde aanwezig was. Hij heeft niet aangegeven dat eiseres te gespannen was en daardoor niet goed kon antwoorden. Ook de medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland die aanwezig was bij het gehoor van 1 november 2022 heeft na afloop van het gehoor niet aangegeven dat eiseres niet goed kon antwoorden. Verder heeft eiseres bij de correcties en aanvullingen op de gehoren niet aangegeven dat zij niet goed kon antwoorden. Dit had wel op haar weg gelegen. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting ook niet aangevoerd wat zij dan anders had willen verklaren.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de verklaringen van eiseres over haar uitreis en verblijf in Ethiopië tegenstrijdig kunnen achten?
8. Eiseres heeft aangevoerd dat haar verklaringen over haar uitreis en verblijf in Ethiopië niet tegenstrijdig zijn.
8.1.
Zo heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de verschillende tijden van vertrek uit Areza naar Zeban Debri niet tegenstrijdig hoeven te zijn. Eiseres is om 9 uur uit Areza naar Zeban Debri vertrokken en zij heeft, samen met een vriendin, vier uur gelopen. In Zeban Debri heeft eiseres vier nachten bij haar oma geslapen. Daarna heeft zij één nacht bij de familie van een vriendin geslapen en de volgende ochtend is zij om 9 uur vertrokken naar Fatsi.
8.2.
Verder heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat haar verklaring dat haar adres in Hintsats was, niet tegenstrijdig hoeft te zijn met het niet in het bezit hebben van een vluchtelingenkaart.
8.3.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat het niet onmogelijk is dat zij één jaar lang in Eritrea heeft gewoond zonder problemen. Zij heeft namelijk in Zeban Debri ondergedoken gezeten.
8.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van vertrek. Zo heeft eiseres in het gehoor aanmeldfase verklaard dat zij Eritrea heeft verlaten op dezelfde dag als dat zij Areza verliet. Zij verklaarde dat ze om zeven uur in de ochtend Areza heeft verlaten. Rond twaalf uur kwam ze aan in Zeban Debri waar ze even heeft gerust om vervolgens verder te lopen. Rond vier in de middag is eiseres de grens overgestoken. [4] In het nader gehoor heeft eiseres echter verklaard dat zij direct vanuit Zeban Debri vertrokken is. Ze is samen met een vriendin om vier uur in de ochtend vertrokken uit Zeban Debri. Na een dag gelopen te hebben, zijn ze in de avond in Ethiopië aangekomen. [5] In beroep heeft eiseres weer een andere verklaring voor haar uitreis gegeven. Verweerder heeft dit tegenstrijdig mogen achten.
8.5.
De rechtbank geeft aan eiseres toe dat het inderdaad niet tegenstrijdig hoeft te zijn dat eiseres in Hintsats heeft verbleven en niet in het bezit is van een vluchtelingenkaart. Dit neemt echter niet weg dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij een nieuw pasje kreeg nadat zij haar leeftijd had veranderd. [6] Hieruit valt op te maken dat eiseres dus wel in het bezit was van een vluchtelingenkaart. Dit valt niet te rijmen met de verklaring van eiseres in de zienswijze dat zij niet in het bezit was van een vluchtelingenkaart. Verweerder heeft dit dan ook tegenstrijdig mogen vinden.
8.6.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met haar verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij één jaar zonder problemen in Eritrea heeft gewoond, terwijl bij de lokale autoriteiten bekend was dat zij haar school had verlaten. De stelling van eiseres dat zij in een klein dorpje woonde en dat het daarom makkelijker was om uit handen van de autoriteiten te blijven, volgt de rechtbank niet. Uit het ambtsbericht volgt immers dat veiligheidstroepen van deur tot deur gaan om dienstplichtontduikers en niet-schoolgaande kinderen te identificeren. Hier blijkt niet uit dat het in kleine dorpen makkelijker is om deze razzia’s te ontlopen.
8.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres al haar militaire dienst heeft vervuld?
9. Eiseres heeft aangevoerd dat zij asiel heeft aangevraagd omdat zij niet in militaire dienst wil en dat deze dienstplicht eeuwigdurend is. Verweerder heeft zich daarom niet op het standpunt kunnen stellen dat niet vast is komen te staan dat eiseres de dienstplicht niet al heeft vervuld. Eiseres zal bij terugkeer naar Eritrea aan de dienstplicht moeten voldoen en als zij dat weigert krijgt zij te maken met sancties die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. [7]
9.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, omdat eiseres bij vertrek twintig jaar oud was, niet is komen vast te staan dat eiseres haar dienstplicht niet reeds heeft vervuld. Daarom wordt de vrees van eiseres vanwege dienstweigeraars dan wel deserteurs bij een terugkeer naar Eritrea niet gevolgd.
9.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van de aannemelijk geachte feiten en omstandigheden een individuele beoordeling dient te maken van het reële risico op ernstige schade dat eiseres loopt bij terugkeer naar Eritrea. Deze individuele beoordeling houdt in dat verweerder de beoordeling moet verrichten aan de hand van de persoonlijke kenmerken van eiseres, haar individuele omstandigheden en wat eiseres verder heeft aangevoerd. Die omstandigheden moeten worden bezien tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst. [8] Als uit de individuele beoordeling van wat een vreemdeling in het verleden is overkomen, de algemene situatie in het land van herkomst of een combinatie hiervan blijkt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een reëel risico loopt op ernstige schade, dan is het aan verweerder om dat te weerleggen.
9.3.
Niet in geschil is dat eiseres valt onder de leeftijdscategorie voor het vervullen van de actieve dienstplicht. [9] Uit jurisprudentie van de Afdeling [10] volgt dat Eritrese vreemdelingen die de militaire component van de nationale dienstplicht moeten vervullen, een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verder volgt uit de jurisprudentie dat Eritreeërs in die dienstplichtige leeftijd die vanuit het buitenland terugkeren naar Eritrea en de actieve dienstplicht nog niet hebben vervuld, die in beginsel alsnog moeten vervullen.
9.4.
De rechtbank begrijpt dat verweerder heeft bedoeld te stellen dat eiseres aannemelijk moet maken dat zij haar dienstplicht nog niet heeft vervuld en dat zij daar niet in is geslaagd. Volgens verweerder moet er van worden uitgegaan dat eiseres de dienstplicht al heeft vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres haar dienstplicht al heeft vervuld en daarom geen reëel risico meer loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank betrekt hierbij dat uit het algemeen ambtsbericht volgt dat de dienstplicht op papier weliswaar achttien maanden bedraagt maar in de praktijk van onbepaalde duur kan zijn. [11] Gelet op de leeftijd van eiseres ten tijde van vertrek, namelijk twintig jaar, is het zowel mogelijk dat zij de dienstplicht al heeft vervuld als dat ze dat nog niet heeft gedaan. Haar leeftijd is dan ook niet meer dan een aanwijzing. Het is aan verweerder om buiten voldoende twijfel te stellen dat eiseres geen risico loopt bij terugkeer naar Eritrea. Dat heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. De enkele stelling van verweerder dat, gelet op de leeftijd van eiseres bij uitreis, het niet vast is komen te staan dat eiseres haar dienstplicht niet reeds vervuld heeft, is hiertoe onvoldoende. Verweerder zal beter moeten motiveren waarom eiseres geen risico loopt. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. In dit besluit moet verweerder ingaan op de vraag of eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade omdat zij de dienstplichtige leeftijd heeft. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken de tijd.
11. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op de beroepsgronden van eiseres die zien op het inreisverbod en de vraag of verweerder haar aanvraag kennelijk ongegrond mocht verklaren.
12. Omdat de rechtbank nu uitspraak doet op het beroep en die gegrond verklaart, is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 augustus 2024;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerde rtot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet
2.United Nations High Commissioner for Refugees.
3.Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245 en 19 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:53.
4.Verslag gehoor aanmeldfase, pagina 16.
5.Verslag nader gehoor, pagina 12.
6.Verslag aanvullend gehoor, pagina 5.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, onder 12.2 en van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3175, onder 3.3. En het arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2012, M. tegen Ierland, ECLI:EU:C:2012:744, punt 64 tot en met 68.
9.Zie het algemeen ambtsbericht Eritrea, december 2023, pagina 43.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2017, onder 14.2 en de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:526.
11.Algemeen ambtsbericht Eritrea, december 2023, pagina 39.