ECLI:NL:RBDHA:2024:20957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.35602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens gebrek aan geloofwaardige onderbouwing van vrees voor geweld door Al-Shabaab

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Mogadishu, Somalië, heeft op 4 mei 2023 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 5 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser gestelde vrees voor geweld van Al-Shabaab niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting op 25 oktober 2024 geschorst en hervat op 8 november 2024, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de problemen bij terugkeer naar Mogadishu niet op een aannemelijke wijze zijn onderbouwd. Eiser heeft gesteld dat hij vreest voor rekrutering door Al-Shabaab, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet behoort tot een risicogroep en dat zijn verklaringen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat de veiligheidssituatie in Mogadishu niet zodanig is dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij vanwege zijn verwestering tot een sociale groep behoort die als vluchteling kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt echter dat alleen een westerse levensstijl niet voldoende is voor vluchtelingschap, tenzij er sprake is van een godsdienstige of politieke overtuiging. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in een dergelijke situatie verkeert. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 4 mei 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 september 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 25 oktober 2024 aangevangen, maar in verband met de afwezigheid van eiser geschorst. Op de zitting van 8 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat en het beroep behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep. [1] Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
4. Eiser komt uit Mogadishu, Somalië en behoort tot de Hawiye stam. Eiser is bij besluit van 16 april 1996 met ingang van 7 maart 1995 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘humanitaire redenen’. Met ingang van 8 maart 2001 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. In 2011 is deze verblijfsvergunning ingetrokken en is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd. Op 14 mei 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, welke aanvraag door eiser is ingetrokken.
Huidige aanvraag
5. Op 4 mei 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Door de aanwezigheid van Al-Shabaab is er nog steeds sprake van een strijd tussen enerzijds de regering en anderzijds Al-Shabaab. Bij terugkeer krijgt eiser problemen door dit conflict en vreest hij slachtoffer te worden van (willekeurig) geweld, waardoor hij niet terug kan keren naar Mogadishu.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst en (2) problemen bij terugkeer naar Mogadishu.
6.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn. De door eiser gestelde problemen bij terugkeer naar Mogadishu worden niet geloofwaardig geacht, omdat eiser deze problemen niet op een aannemelijke en samenhangende wijze heeft onderbouwd en de verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn met algemene informatie. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Mocht de minister de problemen bij terugkeer naar Mogadishu ongeloofwaardig achten?
7. Eiser betoogt dat hij vreest voor Al-Shabaab. Dat eiser niet behoort tot de risicogroep als genoemd in het ambtsbericht over Somalië van 2023 (ambtsbericht), sluit niet uit dat eiser gezien zijn etnische afkomst problemen zal krijgen met Al-Shabaab. Eiser vreest namelijk te worden gerekruteerd door Al-Shabaab. De stelling van de minister in het voornemen dat Al-Shabaab niet wordt gezien als een vijand van de overheid, betekent nog niet dat eiser geen problemen zal krijgen met Al-Shabaab.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij geen geloof had hoeven hechten aan de door eiser gestelde vrees bij terugkeer naar Mogadishu. Eiser heeft namelijk niet betwist dat hij niet behoort tot een van de groepen die volgens algemene informatie een verhoogd risico lopen op gericht geweld. De minister heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet, onder verwijzing naar het ambtsbericht, waarom hij eiser niet volgt in zijn verklaringen dat leden van de Hawiye stam en de substam [naam substam] in zijn geheel gezien worden als aanhangers van Al-Shabaab en daardoor door Al-Shabaab gerekruteerd zal worden. Hoewel de Hawiye stam dominant is binnen Al-Shabaab, en dan in het bijzonder in de hogere echelons van de groepering, zijn de Hawiye stam en de daartoe behorende substammen ook bondgenoten van de Somalische autoriteiten. Zo hebben de Hawiye stam en verschillende substammen samengewerkt met de Somalische autoriteiten tegen Al-Shabaab. Door enkel te stellen in beroep dat niet valt uit te sluiten dat eiser gezien zijn etnische afkomst problemen zal krijgen met Al-Shabaab, is eiser niet gemotiveerd op dat met landeninformatie onderbouwde standpunt van de minister ingegaan. De stelling van eiser op de zitting dat hij een groter risico loopt op rekrutering vanwege het ontbreken van een sociaal netwerk, is onvoldoende voor een ander oordeel, omdat eiser deze stelling niet nader heeft toegelicht of onderbouwd. Eiser is ook niet gemotiveerd ingegaan op het standpunt van de minister dat eiser niet gevolgd wordt in zijn vrees dat hij alleen op basis van zijn etnische achtergrond door de Somalische autoriteiten in de gaten gehouden zal worden, hij niet persoonlijk heeft weten te maken dat hij op enige wijze in de negatieve aandacht staat van Al-Shabaab en zijn verklaringen alleen gebaseerd zijn op vermoedens. De minister heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Behoort eiser tot een sociale groep waardoor hij als vluchteling kan worden aangemerkt?
8. Eiser heeft op de zitting betoogd dat de minister niet heeft onderkend dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt, omdat hij vanwege verwestering kan worden beschouwd als behorende tot een sociale groep. [2] Eiser, zo begrijpt de rechtbank, zal volgens eiser vanwege zijn verwestering opvallen en er sneller uitgepikt worden, waardoor hij in zijn directe omgeving als afwijkend zal worden beschouwd.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De hoofdregel is namelijk dat alleen een in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. De uitzondering hierop is de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging of wanneer vervolgingsgronden vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging door de westerse kenmerken worden toegedicht of de vreemdeling door deze kenmerken het risico loopt op een onmenselijke behandeling. [3] Het moet in dat laatste geval (dus bij een toegedichte godsdienstige of politieke overtuiging) wel gaan om een situatie waarbij de vreemdeling zich in het land van herkomst niet meer helemaal kan aanpassen door uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen of te verbergen kenmerken. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt dat en waarom een van de uitzonderingssituaties zich in dit geval voordoet, maar volstaan met de stelling dat hij is verwesterd en daardoor op zal vallen. Dat is onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser als vluchteling moet worden aangemerkt.
Loopt eiser vanwege de mate van willekeurig geweld het risico op ernstige schade?
9. Eiser heeft tijdens de zitting nog gesteld dat sprake is van veel onverwacht geweld en gewezen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [4]
9.1.
Van een situatie, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, is sprake als de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict dermate hoog is, dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat eenieder bij terugkeer naar dat gebied enkel door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat er ook sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege geweld in het kader van een gewapend conflict, indien de betreffende vreemdeling met individuele elementen aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt. [5] Uit de uitspraak volgt ook dat wanneer geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, de minister de persoonlijke omstandigheden en individuele situatie van een vreemdeling moet betrekken bij de vraag of sprake is van een 15c-situatie. Dit is de zogenaamde ‘minder uitzonderlijke situatie’ en hierbij geldt een glijdende schaal: hoe meer willekeurig geweld er plaatsvindt, hoe minder individuele elementen nodig zijn om een risico op ernstige schade aan te nemen.
9.2.
Voor zover eiser heeft betoogd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, volgt de rechtbank dit betoog niet. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de veiligheidssituatie in Mogadishu niet zodanig is, dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uit recente rechtspraak van de Afdeling [6] blijkt dat een reëel risico op ernstige schade zich in het algemeen niet voordoet bij vestiging in Mogadishu. Eiser heeft daarnaast niet onderbouwd dat inmiddels een verandering dan wel verslechtering van de veiligheidssituatie heeft plaatsgevonden in Mogadishu. Verder volgt uit algemene informatie dat Al-Shabaab niet meer actief is in Mogadishu en dat gerichte aanvallen met name gericht zijn op risicogroepen waar eiser niet onder valt. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door individuele elementen een verhoogd risico loopt op ernstige schade. Gelet op het oordeel onder 7.1. mocht de minister aannemen dat eisers gestelde problemen bij terugkeer naar Mogadishu ongeloofwaardig zijn. De minister hoeft deze gestelde problemen daarom niet verder te toetsen. De minister mocht daarom overwegen dat eiser zonder ernstige schade kan terugkeren naar Mogadishu in Somalië.
Had de minister het privéleven in Nederland ambtshalve moeten toetsen in het kader van artikel 8 van het EVRM?
10. Eiser betoogt dat hij privéleven in Nederland heeft opgebouwd, al een zeer lange tijd in Nederland verblijft en lang niet in Somalië is geweest. Eiser kent niemand in Somalië en heeft daar geen sociaal vangnet. De minister gaat hier volgens eiser ten onrechte niet op in. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 8 EVRM.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser een opvolgende aanvraag betreft en dat bij zo’n aanvraag niet ambtshalve wordt beoordeeld of een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM wordt verleend. [7] De minister heeft in deze herhaalde asielaanvraag niet ambtshalve aan artikel 8 EVRM hoeven toetsen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.35602.
2.Eiser wijst ter onderbouwing op artikel 10, eerste lid, onder d, van de Kwalificatierichtlijn.
3.ABRvS 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735.
4.Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004.
5.ABRvS 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
6.ABRvS 24 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3805, r.o. 3.3.
7.Op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.