ECLI:NL:RBDHA:2024:20899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/9129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024, in de zaak met nummer SGR 24/9129, wordt het verzoek van verzoekster om een proceskostenveroordeling tegen het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer beoordeeld. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 11 oktober 2024, waartegen zij op 23 oktober 2024 bezwaar had ingediend. Het college heeft op 22 november 2024 het bezwaar gegrond verklaard en bijzondere bijstand voor griffierecht in hoger beroep toegekend, wat leidde tot de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college aan het verzoek van verzoekster is tegemoetgekomen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een proceskostenveroordeling zouden uitsluiten. Het college had betoogd dat er geen spoedeisend belang was, maar de voorzieningenrechter stelt dat dit niet ter beoordeling staat, aangezien het verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt de kosten vast op € 875,-, die het college aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9129

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: A. Salah),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: M. Hamstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het besluit van het college van 11 oktober 2024, waartegen verzoekster op 23 oktober 2024 bezwaar heeft gemaakt.
1.1.
Verzoekster heeft het verzoek ingetrokken, omdat het college bij besluit van 22 november 2024 het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2024 gegrond heeft verklaard en heeft besloten om de gevraagde bijzondere bijstand voor griffierecht in hoger beroep, een bedrag van € 138,-, toe te kennen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten, omdat er geen sprake was van spoedeisend belang.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan een verzoeker tegemoetkomt, reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] De verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
In het besluit van 22 november 2024, dat is genomen na het verzoek om voorlopige voorziening, staat dat het ontbreken van de nota voor de kosten van het griffierecht niet had moeten leiden tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijzondere bijstand. Verzoekster krijgt alsnog bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in hoger beroep. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college met het besluit van 22 november 2024 aan het verzoek van verzoekster is tegemoetgekomen.
4.2.
Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Volgens het college is er geen plaats voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen sprake is geweest van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter volgt het college hierin niet. De vraag of er sprake was van een spoedeisend belang, staat thans niet ter beoordeling. Het verzoek om een voorlopige voorziening is namelijk ingetrokken. Het gaat in deze zaak alleen nog om de vraag of het college is tegemoetgekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze vraag is voor dit verzoek bevestigend beantwoord onder 4.1. Met zijn standpunt miskent het college overigens dat een verzoek om een voorlopige voorziening ook kan worden toegewezen indien sprake is van een besluit dat evident onrechtmatig is.
4.3.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het griffierecht met betrekking tot de voorlopige voorziening is teruggestort aan verzoekster, hoeft het college dit griffierecht niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.