ECLI:NL:RBDHA:2024:20863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.46028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die zich op 12 november 2024 meldde voor een asielaanvraag, kreeg op 13 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 11 november 2024 in Nederland arriveerde en op dezelfde dag de toegang tot Nederland werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming niet langer dan noodzakelijk mag duren en dat de verweerder voortvarend moet handelen in de asielprocedure. De gemachtigde van de eiser voerde aan dat de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend was en dat de omstandigheden in het detentiecentrum niet in overeenstemming waren met de geldende regels. De rechtbank concludeerde echter dat de maatregel niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46028

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: M.F. Aly).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. [1] De gemachtigde van eiser heeft op 25 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 27 november 2024 gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. [2]
2. Een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. [3] Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat eiser zich al op 12 november 2024 heeft gemeld met een verzoek om asiel aan te vragen. Op 13 november 2024 is de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de toegangsweigering uitgesteld. Het is niet duidelijk op welke juridische grond eiser tussen 12 en 13 november 2024 op Schiphol heeft verbleven, nu hij om toegang verzocht en die toegang hem niet is geweigerd. Daarnaast mag grensdetentie niet langer duren dan noodzakelijk. Verweerder moet daarom voortvarend handelen. In eisers geval blijkt dat hij op 11 november 2024 in Nederland is aangekomen en de asielprocedure is pas op 23 november 2024 gestart. Tot slot is de situatie waarin eiser in het detentiecentrum Schiphol verblijft in strijd met het Reglement regime grenslogies. In dit reglement staat dat de vreemdeling gedurende voor de nachtrust bestemde uren gehouden is in een aan hem toegewezen verblijfsruimte te verblijven. Momenteel wordt eiser tussen 16:30 uur en 08:00 uur de volgende ochtend in zijn kamer opgesloten. Deze tijd dat eiser opgesloten is, is te lang. Het gegeven dat er sprake is van personeelskrapte in het detentiecentrum kan niet voor rekening en risico van eiser komen. Eiser stelt dat de rechtbank bevoegd is om te oordelen over de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel op grond van het arrest Landkreis Gifhorn. [4]
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser op 11 november 2024 om 16:15 uur op Schiphol is aangekomen. Op dezelfde dag is eiser de toegang tot Nederland geweigerd en aan hem een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Uit het proces-verbaal bij de aanvraag asiel blijkt dat eiser op 12 november 2024 om 20:00 uur aan de grens te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen. Op 13 november 2024 rond 08:15 uur is eiser uit de lounge opgehaald en heeft de asielintake plaatsgevonden. Op dezelfde datum is eiser in de grensprocedure opgenomen en is hem de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser, nadat hij te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen, niet langer dan een nacht in de lounge heeft verbleven. Alleen wanneer dit verblijf in de lounge van Schiphol langer dan 24 uur voortduurt, is sprake van vrijheidsontneming en is de rechtbank bevoegd om hierover te oordelen. [5] De vrijheidsbeperking voorafgaand aan het moment dat eiser zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, telt niet mee bij deze 24 uur omdat de omstandigheden waaronder hij in de lounge verbleef wezenlijk anders zijn. [6] Hij had nog geen asiel aangevraagd en verweerder was daarom niet gehouden om te zorgen voor voorzieningen in de vorm van ‘bed, bad, brood’. Ook was er al een besluit over de toegangsweigering genomen en kon eiser op elk moment gebruik maken van de mogelijkheid om te vertrekken naar zijn land van herkomst of een ander land waar zijn toegang gewaarborgd was. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd om in deze procedure, die gaat over de vrijheidsontnemende maatregel, te oordelen over de vrijheidsbeperking in de lounge. Tegen de vrijheidsbeperking staat een aparte procedure open.
6. Grensdetentie moet zo kort mogelijk duren, en daarom moet verweerder het asielverzoek in de grensprocedure voldoende voortvarend behandelen. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in deze zaak onvoldoende voortvarend handelt. Uit het dossier blijkt dat eiser op 17 november 2024 een gehoor veilig land van herkomst heeft gehad en dat verweerder op 25 november 2024 aan eiser heeft medegedeeld dat hij voornemens is om de asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond.
7. De rechtbank kan niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar eiser in bewaring is gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter staat hier een andere rechtsgang voor open. Het arrest Landkreis Gifhorn is voor de hoogste bestuursrechter geen reden geweest om van deze vaste rechtspraak af te wijken. [8]
8. Nu ook anderszins niet gebleken is dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw.
3.Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:178.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4201.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2791.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4014.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3184.