ECLI:NL:RBDHA:2024:20840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
22_5960, 22_5961 ev
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beroepen inzake inzage in persoonsgegevens onder de AVG

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024, worden de beroepen van eisers tegen de beslissingen van verschillende verweerders over hun verzoeken om inzage in persoonsgegevens beoordeeld. De eisers, waaronder een rechtspersoon, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en andere overheidsinstanties, die hen een overzicht van hun persoonsgegevens hebben verstrekt. De rechtbank constateert dat het overzicht niet volledig is, omdat het ook meningen over de eisers bevat die niet zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de rechtspersoon geen beroep kan doen op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), omdat alleen natuurlijke personen dat recht hebben. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de verweerders op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij zij de volledige persoonsgegevens moeten overleggen. Daarnaast kent de rechtbank een schadevergoeding toe aan de eisers vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de eisers recht hebben op vergoeding van hun proceskosten en griffierechten, en bepaalt dat de Staat deze vergoedingen moet betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerders om zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens en de rechten van betrokkenen onder de AVG.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/5960, 22/5961, 22/6275, 22/6280, 23/4561, 23/4565, 23/4562, 23/4568, 22/7612, 22/7633, 23/6236, 23/6237, 23/6229, 23/6239, 23/6235, 23/6238, 23/6243, 23/6244, 23/6245 en 23/6246

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2024 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats] (België), eiser,

Oostappen Groep B.V., gevestigd in Asten, eiseres, tezamen: eisers
(gemachtigden: mrs. N. ten Donkelaar en M. Hendriks),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder 1

(gemachtigde: mr. J.H. Smits),

het college van procureurs-generaal, verweerder 2

(gemachtigden: mrs. M.P. Ketting en J.C. Menken),

het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen, verweerder 3

het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand, verweerder 4
(gemachtigde: mr. S.E.A. Groeneveld),

de korpschef van politie, verweerder 5

het college van burgemeester en wethouders van Asten, verweerder 6
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, verweerder 7
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard, verweerder 8
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck, verweerder 9
de minister van Financiën, verweerder 10
(gemachtigden: mrs. [naam 1] en [naam 2]), tezamen: verweerders.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de beslissingen op hun verzoeken om inzage in hun persoonsgegevens.
1.1.
Verweerders hebben met afzonderlijke besluiten op de verzoeken beslist. Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Met de bestreden besluiten van 5 augustus 2022 [1] , 2 september 2022 [2] , 20 september 2022 [3] , 18 oktober 2022 [4] , 24 oktober 2022 [5] ,
3 november 2022 [6] , 29 november 2022 [7] en 18 januari 2023 [8] hebben verweerders beslist op de bezwaren van eisers.
1.2.
Op verzoek van eisers zijn alle beroepen die niet al bij de rechtbank Den Haag waren ingesteld, met toepassing van artikel 8:13, eerste lid van de Awb, verwezen naar deze rechtbank. De rechtbank Den Haag heeft hiermee ingestemd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en zijn gemachtigden, de gemachtigden van verweerders en mr. J.M.C. Schoondermark namens de korpschef van politie en [naam 3] namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek in de beroepen heropend om verweerders in de gelegenheid te stellen de onderliggende documenten waarin de persoonsgegevens zijn verwerkt aan de rechtbank over te leggen.
1.5.
Verweerder heeft de onderliggende documenten overgelegd met de mededeling dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. [9] Eisers hebben de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de vertrouwelijke stukken. [10]
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het onderzoek zal sluiten, tenzij partijen aangeven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan de zaken over?
2. Eisers hebben een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) ingediend bij het Taskforce RIEC Oost-Brabant om inzage te krijgen in de persoonsgegevens die door het RIEC over hen zijn geregistreerd en verwerkt. Dit verzoek is doorgestuurd naar de tien convenantpartners van het RIEC die afzonderlijk op het verzoek hebben beslist. Verweerders hebben aan eisers een overzicht verstrekt van persoonsgegevens die zij in 40 documenten hebben verwerkt. Verweerders hebben medegedeeld dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de AVG de grondslag vormde van de verwerking van de persoonsgegevens van eisers. De persoonsgegevens zijn verwerkt om de identiteit van eisers in de integrale samenwerking met alle convenantpartners te duiden.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers stellen dat er sterke aanwijzingen zijn dat de RIEC-casus waar zij onderwerp van zijn niet rechtmatig is en dat hun persoonsgegevens onrechtmatig verwerkt en gedeeld zijn. Dat moeten zij op grond van de AVG kunnen controleren. Zij willen de onderste steen boven hebben. Verweerders hadden kopieën van de documenten moeten verstrekken, omdat controle van de rechtmatigheid van de verwerking niet mogelijk is aan de hand van het verstrekte overzicht. Uit het overzicht blijkt immers niet in welke context de persoonsgegevens verwerkt en gedeeld zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De beroepen van eiseres
5. De vraag is of eiseres de AVG kan inroepen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres dat niet, omdat zij geen natuurlijke persoon is. Alleen natuurlijke personen kunnen een verzoek op grond van de AVG indienen. Dit volgt uit overweging 14 van de preambule van de AVG en uit de definitie van het begrip persoonsgegevens van artikel 4, aanhef en onder 1, van de AVG. [11]
6. Nu eiseres geen natuurlijke persoon is, is de rechtbank van oordeel dat verweerders ten onrechte inhoudelijk hebben beslist op het inzageverzoek van eiseres. Verweerders hadden het verzoek dan ook moeten afwijzen. Omdat verweerders in plaats daarvan inhoudelijk op het verzoek en het bezwaar van eiseres hebben beslist, zijn de beroepen van eiseres gegrond. De rechtbank zal daarom de bestreden besluiten waarbij op het bezwaar van eiseres is beslist, vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het verzoek alsnog af te wijzen en deze uitspraak in de plaats te stellen van de vernietigde besluiten.
De beroepen van eiser
7. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het door verweerders verstrekte overzicht met persoonsgegevens van eiser volledig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet zo. Zij overweegt daartoe als volgt.
8. De definitie van het begrip persoonsgegevens in artikel 4, aanhef en onder 1, van de AVG is zeer ruim. Het gaat om “alle informatie over een (…) natuurlijke persoon”. Het was de bedoeling van de Uniewetgever om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, voor zover die informatie de betrokkene betreft. Daarvan is sprake als die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon. [12]
9. De gegevens die in het door verweerders verstrekte overzicht staan betreffen objectieve gegevens, zoals de namen van eiser en eiseres, de geboortedatum en het BSN-nummer van eiser, namen van vakantieparken, bedrijven, adressen en de kwalificatie van aandeelhouder/bestuurder. Het door verweerder verstrekte overzicht bevat geen subjectieve gegevens, of andersoortige informatie die eiser betreft. Na kennis te hebben genomen van de onderliggende stukken stelt de rechtbank vast dat deze documenten wel dit soort informatie en dus nog meer persoonsgegevens over eiser bevatten. Zo staan bijvoorbeeld in document 18 (Signaaldocument RIEC) meningen over eiser. Het overzicht dat verweerders aan eiser hebben verstrekt is dus niet volledig. Het lijkt erop dat verweerders zijn uitgegaan van een te beperkte definitie van persoonsgegevens.
10. Verweerders zullen daarom nog een keer moeten kijken of er in de 40 documenten persoonsgegevens van eiser staan, waarbij het moet gaan om informatie die wegens inhoud, doel of gevolg op eiser als natuurlijke persoon zien. Daarbij moet rekening worden gehouden met de rechten en vrijheden van anderen. [13] Verweerders zullen ook moeten bezien of zij ten aanzien van deze gegevens kunnen volstaan met het opnemen daarvan in een overzicht, of dat het nodig is om inzage te bieden in de documenten zelf, omdat de context van het betreffende document van belang is om de juistheid van de persoonsgegevens te kunnen controleren. Verder moeten verweerders ten aanzien van een aantal van deze gegevens beoordelen in hoeverre het gaat om politiegegevens of justitiële of strafvorderlijke gegevens, waarop respectievelijk de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing zijn.
11. Omdat niet is uitgesloten dat er naar aanleiding van de nieuwe beoordeling die verweerders moeten maken alsnog inzage in (delen van) documenten moet worden gegeven, komt de rechtbank nu niet toe aan de beroepsgrond dat verweerder kopieën van de documenten had moeten verstrekken.
12. De beroepen van eiser zijn gegrond omdat de bestreden besluiten waarbij op de bezwaren van eiser is beslist in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten waarbij op de bezwaren van eiser is beslist. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat verweerder zelf een nieuwe beoordeling van de 40 documenten moet maken. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerders op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De rechtbank vindt dit geen doelmatige en efficiënte manier om de zaken af te doen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerders nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Overschrijding redelijke termijn
13. Eisers hebben verzocht om toewijzing van een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben in de meeste procedures bezwaarschriften ingediend op 24 juni 2022. [14] Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedures dus uiterlijk op 24 juni 2024 uitspraak moeten worden gedaan. De rechtbank doet uitspraak op 9 december 2024. Dit levert een termijnoverschrijding op van ruim 5 maanden. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, kent de rechtbank eisers een schadevergoeding van € 500,- toe. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de procedures van eisers in beroep gezamenlijk zijn behandeld en betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat slechts eenmaal het tarief van € 500,- wordt gehanteerd. [15] De termijnoverschrijding wordt volledig toegerekend aan de beroepsfase. Hieruit volgt dat de Staat € 500,- moet vergoeden aan eisers.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat de beroepen gegrond zijn moeten verweerders het griffierecht dat eisers in elke procedure hebben betaald aan hen vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank de twintig beroepen aan als samenhangend, omdat ze allemaal op dezelfde rechtsvraag zien en gelijktijdig zijn behandeld. [16] Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eiser en eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigden van eiser en eiseres hebben in alle zaken een beroepschrift ingediend en hebben aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor vier of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 toegepast. Dit levert een proceskostenvergoeding op van € 2.625,-. Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 2.625,- ÷ 20) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 131,25 bedraagt. Verweerders moeten deze vergoeding betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 5 augustus 2022, 2 september 2022, 20 september 2022,
18 oktober 2022, 24 oktober 2022, 3 november 2022, 29 november 2022 en 18 januari 2023;
- draagt verweerders op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het inzageverzoek van eiseres af en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 500,- aan schadevergoeding aan eisers;
- bepaalt dat verweerders 1 tot en met 9 het griffierecht van € 181,- aan eiser moeten vergoeden;
- bepaalt dat verweerder 10 het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- bepaalt dat verweerders 1 tot en met 9 het griffierecht van € 360,- aan eiseres moeten vergoeden;
- bepaalt dat verweerder 10 het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerders ieder tot betaling van € 131,25 (totaal € 2.625,-) aan proceskosten aan zowel eiser als eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzitter, en mr. M.J.L. van der Waals en mr. O.L. van Daalen, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf en Y.E. de Loos, griffiers. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 1 Onderwerp en doelstellingen
1. Bij deze verordening worden regels vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van persoonsgegevens.
[…].
Artikel 4 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
[…].
Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
[…]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.Van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.Van het college van procureurs-generaal.
3.Van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand.
4.Van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
5.Van de korpschef van politie.
6.Van het college van burgemeester en wethouders van Asten.
7.Van de colleges van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, Cranendonck en Valkenswaard.
8.Van de minister van Financiën.
9.Artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.Artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
11.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS: 2022:319.
12.Hof van Justitie van de Europese Unie, 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:994, punt 34-35. Zie ook het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2024:1924.
13.Artikel 15, vierde lid, van de AVG.
14.Tegen de besluiten van het college van procureurs-generaal en de minister van Financiën zijn op
15.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3858.
16.Als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.