Beoordeling door de rechtbank
2. Eisers hebben een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) ingediend bij het Taskforce RIEC Oost-Brabant om inzage te krijgen in de persoonsgegevens die door het RIEC over hen zijn geregistreerd en verwerkt. Dit verzoek is doorgestuurd naar de tien convenantpartners van het RIEC die afzonderlijk op het verzoek hebben beslist. Verweerders hebben aan eisers een overzicht verstrekt van persoonsgegevens die zij in 40 documenten hebben verwerkt. Verweerders hebben medegedeeld dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de AVG de grondslag vormde van de verwerking van de persoonsgegevens van eisers. De persoonsgegevens zijn verwerkt om de identiteit van eisers in de integrale samenwerking met alle convenantpartners te duiden.
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers stellen dat er sterke aanwijzingen zijn dat de RIEC-casus waar zij onderwerp van zijn niet rechtmatig is en dat hun persoonsgegevens onrechtmatig verwerkt en gedeeld zijn. Dat moeten zij op grond van de AVG kunnen controleren. Zij willen de onderste steen boven hebben. Verweerders hadden kopieën van de documenten moeten verstrekken, omdat controle van de rechtmatigheid van de verwerking niet mogelijk is aan de hand van het verstrekte overzicht. Uit het overzicht blijkt immers niet in welke context de persoonsgegevens verwerkt en gedeeld zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De vraag is of eiseres de AVG kan inroepen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres dat niet, omdat zij geen natuurlijke persoon is. Alleen natuurlijke personen kunnen een verzoek op grond van de AVG indienen. Dit volgt uit overweging 14 van de preambule van de AVG en uit de definitie van het begrip persoonsgegevens van artikel 4, aanhef en onder 1, van de AVG.
6. Nu eiseres geen natuurlijke persoon is, is de rechtbank van oordeel dat verweerders ten onrechte inhoudelijk hebben beslist op het inzageverzoek van eiseres. Verweerders hadden het verzoek dan ook moeten afwijzen. Omdat verweerders in plaats daarvan inhoudelijk op het verzoek en het bezwaar van eiseres hebben beslist, zijn de beroepen van eiseres gegrond. De rechtbank zal daarom de bestreden besluiten waarbij op het bezwaar van eiseres is beslist, vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het verzoek alsnog af te wijzen en deze uitspraak in de plaats te stellen van de vernietigde besluiten.
7. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het door verweerders verstrekte overzicht met persoonsgegevens van eiser volledig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet zo. Zij overweegt daartoe als volgt.
8. De definitie van het begrip persoonsgegevens in artikel 4, aanhef en onder 1, van de AVG is zeer ruim. Het gaat om “alle informatie over een (…) natuurlijke persoon”. Het was de bedoeling van de Uniewetgever om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, voor zover die informatie de betrokkene betreft. Daarvan is sprake als die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon.
9. De gegevens die in het door verweerders verstrekte overzicht staan betreffen objectieve gegevens, zoals de namen van eiser en eiseres, de geboortedatum en het BSN-nummer van eiser, namen van vakantieparken, bedrijven, adressen en de kwalificatie van aandeelhouder/bestuurder. Het door verweerder verstrekte overzicht bevat geen subjectieve gegevens, of andersoortige informatie die eiser betreft. Na kennis te hebben genomen van de onderliggende stukken stelt de rechtbank vast dat deze documenten wel dit soort informatie en dus nog meer persoonsgegevens over eiser bevatten. Zo staan bijvoorbeeld in document 18 (Signaaldocument RIEC) meningen over eiser. Het overzicht dat verweerders aan eiser hebben verstrekt is dus niet volledig. Het lijkt erop dat verweerders zijn uitgegaan van een te beperkte definitie van persoonsgegevens.
10. Verweerders zullen daarom nog een keer moeten kijken of er in de 40 documenten persoonsgegevens van eiser staan, waarbij het moet gaan om informatie die wegens inhoud, doel of gevolg op eiser als natuurlijke persoon zien. Daarbij moet rekening worden gehouden met de rechten en vrijheden van anderen.Verweerders zullen ook moeten bezien of zij ten aanzien van deze gegevens kunnen volstaan met het opnemen daarvan in een overzicht, of dat het nodig is om inzage te bieden in de documenten zelf, omdat de context van het betreffende document van belang is om de juistheid van de persoonsgegevens te kunnen controleren. Verder moeten verweerders ten aanzien van een aantal van deze gegevens beoordelen in hoeverre het gaat om politiegegevens of justitiële of strafvorderlijke gegevens, waarop respectievelijk de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing zijn.
11. Omdat niet is uitgesloten dat er naar aanleiding van de nieuwe beoordeling die verweerders moeten maken alsnog inzage in (delen van) documenten moet worden gegeven, komt de rechtbank nu niet toe aan de beroepsgrond dat verweerder kopieën van de documenten had moeten verstrekken.
12. De beroepen van eiser zijn gegrond omdat de bestreden besluiten waarbij op de bezwaren van eiser is beslist in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten waarbij op de bezwaren van eiser is beslist. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat verweerder zelf een nieuwe beoordeling van de 40 documenten moet maken. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerders op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De rechtbank vindt dit geen doelmatige en efficiënte manier om de zaken af te doen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerders nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Overschrijding redelijke termijn
13. Eisers hebben verzocht om toewijzing van een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben in de meeste procedures bezwaarschriften ingediend op 24 juni 2022.Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedures dus uiterlijk op 24 juni 2024 uitspraak moeten worden gedaan. De rechtbank doet uitspraak op 9 december 2024. Dit levert een termijnoverschrijding op van ruim 5 maanden. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, kent de rechtbank eisers een schadevergoeding van € 500,- toe. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de procedures van eisers in beroep gezamenlijk zijn behandeld en betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat slechts eenmaal het tarief van € 500,- wordt gehanteerd.De termijnoverschrijding wordt volledig toegerekend aan de beroepsfase. Hieruit volgt dat de Staat € 500,- moet vergoeden aan eisers.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat de beroepen gegrond zijn moeten verweerders het griffierecht dat eisers in elke procedure hebben betaald aan hen vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank de twintig beroepen aan als samenhangend, omdat ze allemaal op dezelfde rechtsvraag zien en gelijktijdig zijn behandeld.Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eiser en eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigden van eiser en eiseres hebben in alle zaken een beroepschrift ingediend en hebben aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor vier of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 toegepast. Dit levert een proceskostenvergoeding op van € 2.625,-. Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 2.625,- ÷ 20) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 131,25 bedraagt. Verweerders moeten deze vergoeding betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.