ECLI:NL:RBDHA:2024:20795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 23/14342 en AWB 23/14343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging doel verblijfsvergunning naar arbeid in loondienst op basis van artikel 6 van Besluit 1/80

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar de beperking 'arbeid in loondienst' op basis van het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van Besluit 1/80, specifiek dat hij niet één jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever had gewerkt. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de vereisten van artikel 6 van Besluit 1/80, omdat hij 15 dagen minder heeft gewerkt dan vereist. Eiser voerde aan dat zijn belangen onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door verweerder voldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/14342 en AWB 23/14343
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 28 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y. van der Lei).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, W. Woning als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is van 15 juni 2021 tot 15 juni 2022 in het bezit geweest van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’. Hij heeft op 20 september 2022 een aanvraag ingediend voor het wijzigen van zijn verblijfsvergunning naar de beperking ‘arbeid in loondienst’ op grond van het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van Besluit 1/80 [1] . Eiser heeft niet als Turkse werknemer één jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever gewerkt op basis van een onbetwist verblijfsrecht. Eiser werkt sinds 1 juli 2021 bij zijn werkgever en de geldigheid van de verblijfsvergunning van eiser liep af op 15 juni 2022. Eiser heeft dus 15 dagen minder gewerkt dan vereist.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende in de belangenafweging betrokken dat eiser juist bijdraagt aan het economisch belang van Nederland. Eiser is een vakman met veel werkervaring en personeel in dienst. Hij draagt bij aan de staatskas en heeft eigen woonruimte. Ook heeft verweerder de huidige situatie op de arbeidsmarkt niet betrokken. Gezien het belang van de samenleving en het privéleven van eiser in Nederland is het onevenredig om eiser geen verblijfsvergunning toe te kennen in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] . Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Artikel 6 van Besluit 1/80
6. Op grond van artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80 heeft een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, behoudens het bepaalde in artikel 7 van Besluit 1/80, na één jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft. De peildatum is de datum waarop de Turkse werknemer één jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever heeft gewerkt op basis van een onbetwist verblijfsrecht. [3]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80, omdat geen sprake is van één jaar ononderbroken legale arbeid bij dezelfde werkgever.
6.2.
Vaststaat dat eiser in de periode van 1 juli 2021 (datum ingang arbeidsovereenkomst) tot 15 juni 2022 (einddatum geldigheidsduur verblijfsvergunning) legale werkzaamheden heeft verricht op basis van een onbetwist verblijfsrecht bij zijn werkgever. Hoewel verweerder in een eerder besluit 25 juni 2022 als einddatum voor de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van eiser hanteert, is op de zitting gebleken dat dit een kennelijke verschrijving is. De termijn dat eiser legale werkzaamheden heeft verricht op basis van een onbetwist verblijfsrecht is korter dan één jaar. De werkzaamheden die eiser heeft verricht na 15 juni 2022 tellen niet mee in de opbouw van rechten op grond van artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80, omdat ze niet zijn verricht op grond van een onbetwist verblijfsrecht. Zijn verblijfsvergunning was immers verlopen.
Artikel 8 van het EVRM en evenredigheid
7. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [4] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [5] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [6]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiser in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
Verweerder heeft in het voordeel van eiser kunnen meewegen dat hij sinds 2019 banden met Nederland heeft opgebouwd en dat hij van 1 juli 2021 tot 15 juni 2022 legaal in Nederland heeft gewerkt. Daartegenover heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat eiser relatief kort in Nederland woont en niet heeft aangetoond of onderbouwd dat hij een bijzondere en sterke binding heeft met Nederland. Eiser heeft zijn beroep op artikel 8 van het EVRM namelijk niet onderbouwd. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij in Nederland werkt als zelfstandige, over een woning en rijbewijs beschikt en een partner heeft. Deze stellingen zijn echter niet onderbouwd.
7.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Het besluit is dan ook niet onevenredig.
Hoorplicht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [7] Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eiser is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] .
11. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Besluit van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 13 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10555.
4.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
7.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.