ECLI:NL:RBDHA:2024:20749
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van Wajong-uitkering wegens geschonden inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een Wajong-uitkering. Eiser ontving sinds 19 december 2018 een Wajong-uitkering, maar heeft in de periode van 14 augustus 2023 tot en met 5 november 2023 inkomsten uit arbeid ontvangen die hij niet heeft doorgegeven aan het Uwv. Dit leidde tot een te hoge uitkering van € 1.685,59, waarvoor het Uwv een terugvorderingsbesluit heeft genomen op 4 december 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft het bezwaar afgewezen en het bestreden besluit op 28 maart 2024 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 oktober 2024 behandeld. Eiser voerde aan dat hij niet bestraft moest worden voor het proberen om arbeid te verrichten ondanks zijn beperkingen en vroeg om coulance in de terugvordering. De rechtbank oordeelde echter dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door zijn inkomsten niet tijdig door te geven. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien of het terugvorderingsbedrag te verlagen. De rechtbank wees het beroep van eiser af, waardoor hij geen gelijk kreeg en het betaalde griffierecht niet terugontving.
De rechtbank benadrukte dat het Uwv rekening had gehouden met de situatie van eiser door het maandelijkse terugvorderingsbedrag te verlagen van € 243,70 naar € 100,00, en later zelfs naar € 75,00 per maand. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zodanig waren dat het Uwv had moeten afzien van de terugvordering. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.