ECLI:NL:RBDHA:2024:20743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
23/5036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Wsw-indicatie en categorie indeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, had bezwaar gemaakt tegen de indeling in de categorie ernstig van zijn arbeidshandicap, zoals vastgesteld in het besluit van 30 november 2022. Dit besluit bepaalde dat eiser tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort en een Wsw-indicatie krijgt. Echter, in het bestreden besluit van 31 mei 2023 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang zou hebben bij de indeling in de categorie ernstig. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser betoogde dat hij wel degelijk belang heeft bij een indeling in de categorie matig, omdat dit invloed heeft op de hoogte van de subsidie voor de sociale werkvoorziening. Verweerder daarentegen stelde dat de indeling enkel van belang is voor de werkgever en dat eiser geen rechtstreeks belang heeft bij de categorie-indeling, aangezien hij de subsidie niet rechtstreeks ontvangt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de indeling in de categorie ernstig geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het enkel een advies betreft dat niet bindend is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Schravesande).

Procesverloop

Met het besluit van 30 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort, wat betekent dat eiser een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) krijgt.
Met het besluit van 31 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn moeder, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1971 en heeft beperkingen van psychische aard. Op 12 juli 2018 kreeg eiser een Wsw-indicatie met een geldigheidsduur van 5 jaar en werd (de arbeidshandicap van) eiser ingedeeld in de categorie ernstig.
1.2.
Eiser heeft op 6 mei 2022 een aanvraag herindicatie Wsw ingediend bij verweerder omdat hij het niet eens is met de indeling in de categorie ernstig. Eiser is van mening dat hij ingedeeld dient te worden in de categorie matig.
2. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen procesbelang zou hebben. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het onderdeel “de categorie van de arbeidshandicap”, en niet tegen de toekenning van de Wsw-indicatie, dit zou geen onderdeel van de beslissing zijn dat voor hem gevolgen heeft. De indeling is slechts van belang voor de hoogte van de subsidie voor de sociale werkvoorziening.

De standpunten van partijen

3. Eiser stelt dat hij wel een belang heeft bij indeling in de categorie matig. In dit verband verwijst eiser naar een aantal uitspraken. [1] Ter zitting heeft eiser ook een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (4 november 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BG5203) genoemd. Volgens eiser blijkt mede daaruit, en uit het bericht van de HR-adviseur van 15 februari 2022 waarin staat dat eiser gelet op de Wsw-indicatie niet detacheerbaar is, dat hij belang heeft bij een indeling in de categorie matig.
4. Verweerder stelt dat eiser geen belanghebbende is. De indeling in een bepaalde categorie is nodig om de hoogte van de subsidie van de werkgever te bepalen, eiser heeft hier dus geen rechtstreeks belang bij nu hij de subsidie niet rechtstreeks ontvangt. Waar eiser stelt dat hij niet detacheerbaar is door de Wsw-indicatie merkt verweerder op dat dit niet alleen op de categorie gebaseerd is maar ook op de onduidelijkheid over zijn Cv’s. Het is immers de werkgever die op grond van de hem bekende feiten en omstandigheden de afweging maakt of eiser al dan niet detacheerbaar is, mede om die reden is bepaald dat het advies begeleid werken geen beslissing in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. [2] Volgens verweerder kan de door eiser genoemde jurisprudentie niet leiden tot een ander oordeel nu de jurisprudentie niet ziet op de huidige situatie. Er is dus geen verband tussen de categorie-indeling, de aangeboden arbeid en/of voorzieningen en aanpassingen, waardoor nog steeds niet gesproken kan worden van een rechtstreeks belang. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Maastricht (4 juli 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:BA9096).

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiser is in bezwaar en beroep enkel opgekomen tegen de indeling in de arbeidshandicapcategorie ernstig. Verweerder heeft die indeling bepaald op grond van de aanpassingen die noodzakelijk worden bevonden bij het verrichten van arbeid en daarbij een advies gegeven of eiser in staat wordt geacht tot begeleid werken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit onderdeel van het herindicatiebesluit geen besluit betreft als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank volgt daarin de door verweerder genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarvan de vindplaats in voetnoot 2 is opgenomen. In die uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep in 4.1 uitdrukkelijk overwogen dat het advies inderdaad niet meer is dan een niet bindend advies aan het college van burgemeester en wethouders.
6. De rechtbank overweegt over het advies nog het volgende. De categorie-indeling in de categorie ernstig ziet slechts op het te verstrekken subsidiebedrag. Dit bedrag wordt niet door eiser ontvangen, zodat dat voor hem geen gevolgen kan hebben. De indeling in de categorie ernstig is gebaseerd op de aanpassingen die voor eiser noodzakelijk zijn bij het verrichten van arbeid. Tot één van deze aanpassingen behoort speciale werkbegeleiding die altijd aanwezig moet zijn en direct beschikbaar is. Dit is bij een regulier bedrijf niet te regelen; ook niet met een Wsw-indicatie. Het zijn de noodzakelijke aanpassingen die de categorie-indeling bepalen.
Dat eiser stelt met een andere categorie-indeling de mogelijkheid te verkrijgen om een procedure bij de kantonrechter te starten betekent ook niet dat daarmee voor wat betreft het advies sprake is van een besluit.
Ook de omstandigheid dat de werkgever de Wsw-indicatie noemt als een van de redenen waarom eiser niet detacheerbaar is, doet hier niet aan af. Dit is immers niet een beslissing van verweerder, maar van de werkgever.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de indeling in de categorie ernstig. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Er wordt door eiser in dit verband verwezen naar de volgende uitspraken: Rechtbank Leeuwarden 26 januari 2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ7936; Centrale Raad van Beroep 8 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX8746; en, Centrale Raad van Beroep 13 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6087.
2.Er wordt door verweerder in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7001.