ECLI:NL:RBDHA:2024:2070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL24.7
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft zijn bezwaren tegen deze beslissing uiteengezet, waarbij hij stelt dat er in Oostenrijk fundamentele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Hij verwijst naar rapporten van Amnesty International en het AIDA-rapport, waarin hij beweert dat er risico's zijn op pushbacks en dat hij geen recht heeft op rechtsbijstand bij een opvolgende asielaanvraag in Oostenrijk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Dit beginsel houdt in dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen, tenzij er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er in Oostenrijk sprake is van dergelijke tekortkomingen die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om (kosteloze) rechtsbijstand te bieden en dat de vrees van eiser voor detentie niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk zonder recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 27 november 2023 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 28 november 2023 op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Oostenrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft verwezen naar het AIDA-rapport betreffende Oostenrijk en naar jurisprudentie. Eiser stelt verder dat hij bij een gedwongen terugkeer naar Oostenrijk te maken krijgt met pushbacks, eiser wijst daartoe naar het rapport van Amnesty International 2022/2023 betreffende Oostenrijk. Hierin wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van Stiermarken over illegale pushbacks en dat onwettige pushbacks ‘gedeeltelijk methodisch’ van toepassing zijn. Eiser meent dat dit zo een fundamentele systeemfout in de asielprocedure oplevert in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft in Oostenrijk al een asielaanvraag ingediend vreest bij gedwongen terugkeer een herhaalde asielaanvraag in te moeten dienen. In Oostenrijk hebben asielzoekers bij een opvolgende asielaanvraag geen recht op rechtsbijstand en wordt eiser de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij het EHRM ontnomen. Eiser vreest bij terugkeer in een detentiecentrum te worden geplaatst. Oostenrijk zal de internationale verplichtingen ten aanzien van eiser dus niet nakomen. Eiser vreest bij overdracht naar Oostenrijk terug te worden gestuurd naar Marokko.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Oostenrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [2] . Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo [3] .
5. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Oostenrijk sprake is van fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 17 april 2023 [4] bevestigd dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Hieruit blijkt niet dat Oostenrijk Dublinclaimanten door middel van pushbacks terugstuurt naar derde landen zonder hun asielverzoek te behandelen. Door middel van het claimakkoord garanderen de Oostenrijkse autoriteiten dat het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling zal worden genomen. Ook uit het AIDA-rapport volgt niet dat Dublinterugkeerders specifieke problemen ondervinden indien zij in Oostenrijk een asielaanvraag indienen. In het rapport van Amnesty International wordt weliswaar vermeldt dat pushbacks vaker plaatsvinden, maar concreet blijkt uit het rapport slechts dat er sprake is van één illegale (gedocumenteerde) pushback. Het feit dat asielzoekers bij opvolgende aanvragen geen recht op rechtsbijstand hebben en hen daarmee de mogelijkheid wordt ontnomen om te klagen bij het EHRM, is evenmin reden om tekortkomingen in de Oostenrijkse asielprocedure aan te nemen. De Oostenrijkse autoriteiten zijn immers niet verplicht om eiser (kosteloze) rechtsbijstand te verstrekken [5] . Tot slot is de vrees van eiser om in een detentiecentrum te worden geplaatst geen reden voor een ander oordeel. Afgezien nog van het feit dat eiser deze vrees niet heeft onderbouwd, voorziet de Terugkeerrichtlijn in bepaalde gevallen in de mogelijkheid om vreemdelingen in bewaring te stellen. Oostenrijk is bij bewaring van vreemdelingen aan deze richtlijn gebonden en eiser heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de Oostenrijkse autoriteiten zich bij een eventuele inbewaringstelling niet aan deze regelgeving zouden houden. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten dat sprake is van (indirect) refoulement. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, opvang, toegang tot rechtsbijstand of anderszins ligt het op de weg van eiser om daarover in Oostenrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat de zij eiser niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
5.Zie artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.