ECLI:NL:RBDHA:2024:2070
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft zijn bezwaren tegen deze beslissing uiteengezet, waarbij hij stelt dat er in Oostenrijk fundamentele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Hij verwijst naar rapporten van Amnesty International en het AIDA-rapport, waarin hij beweert dat er risico's zijn op pushbacks en dat hij geen recht heeft op rechtsbijstand bij een opvolgende asielaanvraag in Oostenrijk.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Dit beginsel houdt in dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen, tenzij er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er in Oostenrijk sprake is van dergelijke tekortkomingen die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om (kosteloze) rechtsbijstand te bieden en dat de vrees van eiser voor detentie niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk zonder recht op proceskostenvergoeding.