ECLI:NL:RBDHA:2024:20597
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser niet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming en dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat dit niet het geval is. Bovendien heeft eiser een lopende asielprocedure, waardoor een herhaalde asielaanvraag niet van toepassing is.
De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op basis van de Dublinverordening. De door eiser overgelegde geboorteakte van zijn pasgeboren dochter biedt geen bewijs van een relatie met de moeder en rechtvaardigt niet dat de aanvraag aan de minister wordt voorgelegd. De rechtbank bevestigt dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.