ECLI:NL:RBDHA:2024:20521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.38141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen verlenging overdrachtstermijn asielaanvraag in onderduiksituatie

In deze zaak heeft eiser op 17 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, die door de minister op 9 juli 2024 niet in behandeling is genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling. Het daartegen ingediende beroep is op 22 augustus 2024 ongegrond verklaard, en er is geen hoger beroep ingesteld, waardoor het besluit in rechte vaststaat. De minister heeft eiser op 25 september 2024 geïnformeerd over de verlenging van de overdrachtstermijn, omdat eiser ondergedoken zou zijn. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 31 oktober 2024 heeft de minister eiser meegedeeld dat hij op 6 november 2024 naar Kroatië zou worden overgedragen. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser op 6 november 2024 afgewezen, waarna de overdracht heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. Eiser voerde aan dat de overdrachtstermijn niet kon worden verlengd, omdat hij op de dag van de geplande overdracht ziek was en niet in staat was om dit tijdig te communiceren. De rechtbank overweegt dat de minister ervan uit mocht gaan dat eiser de bedoeling had om onder te duiken, omdat hij zijn woonplaats had verlaten zonder de autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij geen intentie had om onder te duiken. De rechtbank concludeert dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd en dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38141
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. Eiser heeft op 17 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft de aanvraag op 9 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Het daartegen ingediende beroep is op 22 augustus 2024 ongegrond verklaard. [1] Daartegen is geen hoger beroep ingesteld. Het besluit van 9 juli 2024 staat daarom in rechte vast.
1.1.
De minister heeft eiser op 25 september 2024 op de hoogte gesteld van de verlenging van de overdrachtstermijn. De minister verlengt de overdrachtstermijn, omdat eiser zou zijn ondergedoken, waardoor een geplande overdracht op 23 september 2024 niet heeft kunnen plaatsvinden. [2] Eiser heeft tegen deze kennisgeving beroep ingesteld. [3]
1.2.
De minister heeft eiser op 31 oktober 2024 meegedeeld dat hij op 6 november 2024 per vliegtuig wordt overgedragen naar Kroatië. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser teneinde die overdracht te voorkomen op 6 november 2024 afgewezen. [4] Eiser is daarna overgedragen naar Kroatië.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Op zitting zijn verschenen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.4.
De rechtbank heeft na afloop van de behandeling op zitting het onderzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

3. Eiser voert aan dat de overdrachtstermijn niet kon worden verlengd. Eiser zou op 23 september 2024 worden overgedragen naar Kroatië, maar hij verbleef die dag bij een vriend buiten het asielzoekerscentrum (AZC). Op de dag van de overdracht was eiser ziek en het lukte hem niet om dat kenbaar te maken bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) of de minister. Eiser was vanwege zijn ziekte ook niet in de gelegenheid om naar het AZC terug te keren. Dat lukte pas de volgende dag, namelijk op 24 september 2024. Eiser betoogt dat hij zich echter voor het overige aan zijn verplichtingen in het kader van het vreemdelingentoezicht heeft gehouden. Eiser heeft zich ook voor het verstrijken van de uiterlijke overdrachtstermijn van zes maanden weer gemeld bij de minister, maar werd weggestuurd, omdat zijn plek op het AZC door zijn eerdere vertrek verloren zou zijn gegaan. Het is niet de intentie geweest van eiser om onder te duiken om zich aan de overdracht naar Kroatië te onttrekken. Eiser heeft verder een document overgelegd waaruit volgt dat hij op 7 oktober 2024 een afspraak heeft gehad bij een orthopeed van het [ziekenhuis] in [plaats].
4. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat de minister ervan uit mag gaan dat een vreemdeling de bedoeling had onder te duiken om de overdracht te voorkomen als hij zijn toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten hiervan op de hoogte te brengen, op de voorwaarde dat hij zich bewust was van zijn verplichtingen. Het is vervolgens aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij een dergelijke bedoeling niet had. [5]
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat sprake was van een onderduiksituatie. Niet in geschil is dat op 23 september 2024 een overdracht naar Kroatië zou plaatsvinden. Uit de door eiser aangedragen beroepsgronden volgt ook dat hij dit wist. Eiser erkent daarnaast dat hij op de dag dat hij zou worden overgedragen bij een vriend verbleef en dat hij het COa daar niet van op de hoogte heeft gebracht. Dit betekent dat de minister ervan uit mocht gaan dat eiser de bedoeling had om onder te duiken om de overdracht te voorkomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij die intentie niet had. Daarin is eiser niet geslaagd. De stelling van eiser dat hij te ziek was om terug te keren naar het AZC of om de minister of het COa daarvan op de hoogte te stellen is niet onderbouwd. De rechtbank ziet ook niet in waarom eiser niet in staat zou zijn geweest om het COa of de minister op de hoogte te stellen van zijn verblijfsplaats en de reden voor vertrek, bijvoorbeeld voorafgaand aan dat vertrek of telefonisch op het moment dat (naar gesteld) duidelijk werd dat eiser niet (tijdig) terug kon keren naar het COa om de geplande overdracht mogelijk te maken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat de minister de overdrachtstermijn mocht verlengen. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024 door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL.24.27727, niet gepubliceerd.
2.De minister doet dat op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.Dat dit mogelijk is blijkt uit ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
4.NL24.38142, niet gepubliceerd.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16.