ECLI:NL:RBDHA:2024:20361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/09/649869 / FA RK 23-4631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Noorse echtscheiding en hoofdverblijfplaats van een minderjarige na crossborder mediation

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarige, waarbij de erkenning van een in Noorwegen uitgesproken echtscheiding en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aan de orde waren. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.H.R. Bruggeman, verzocht om erkenning van de echtscheiding en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar in Nederland te bepalen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer-Patist, voerde verweer en verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem in Noorwegen vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding in Noorwegen op een behoorlijke wijze is uitgesproken en dat de Noorse autoriteiten rechtsmacht hadden. Echter, de rechtbank heeft besloten om de erkenning van de echtscheiding drie maanden aan te houden, zodat partijen bewijs van non-appel kunnen overleggen.

Wat betreft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige heeft de rechtbank overwogen dat de minderjarige al geruime tijd in Nederland woont en daar is ingeburgerd. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen afgewezen, omdat dit een ingrijpende wijziging zou betekenen voor de minderjarige. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder in Nederland vastgesteld, waarbij ook een spiegelovereenkomst is opgenomen die afspraken bevat over de zorgregeling en informatieregeling tussen de ouders. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en moeder om aanvullende voorzieningen afgewezen, met uitzondering van de opname van de spiegelovereenkomst in de beschikking. De rechtbank heeft ook geen verdere beslissingen genomen naar aanleiding van de wensen van de minderjarige die via een informele rechtsingang naar voren zijn gebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-4631 (bodemprocedure)
FA RK 24-4717 (informele rechtsingang)
Zaaknummers: C/09/649869 (bodemprocedure)
C/09/668843 (informele rechtsingang)
Datum beschikking: 16 september 2024

Erkenning in Noorwegen uitgesproken echtscheiding

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling, informatieregeling en kinderalimentatie
Informele rechtsingang

Beschikking op het op 2 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.

En beschikking op de op 1 juli 2024 ingekomen brief van de minderjarige:

[de minderjarige] ,

hierna: [de minderjarige] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Waarbij de vader en de moeder voornoemd als belanghebbenden worden aangemerkt.

Procedure

De rechtbank heeft in de bodemprocedure kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot 4, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 24 augustus 2023 van de zijde van de moeder, met als bijlage het betekeningsexploot;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met producties 0 tot en met 7, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 8 december 2023, met bijlage, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 31 januari 2024, met bijlage, van de zijde van de vader;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, met (voorwaardelijke) aanvullende verzoeken, met 7 producties, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van [dag 2] 2024, met producties 10 tot en met 13, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 13 augustus 2024, met bijlage, van de zijde van de vader.
In de op 1 juli 2024 ingekomen brief heeft [de minderjarige] zich via de informele rechtsingang tot de rechtbank gewend. In zijn brief schrijft hij dat hij het liefst ieder half jaar wisselt van hoofdverblijfplaats. Op 8 augustus 2024 heeft [de minderjarige] in een gesprek met de voorzitter/kinderrechter zijn brief toegelicht en zijn mening gegeven over de verzoeken.
Op 15 augustus 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Dit heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst, die onder meer voorziet in een zorg- en informatieregeling voor het geval dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de ene dan wel de andere ouder vaststelt.
De moeder is in de gelegenheid gesteld schriftelijk haar gewijzigde verzoek ten aanzien van de erkenning van de Noorse echtscheiding in te dienen. Partijen zijn daarnaast in de gelegenheid gesteld stukken te overleggen waaruit blijkt dat de echtscheiding in Noorwegen onherroepelijk is geworden, en te laten weten of zij afspraken hebben kunnen maken over de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 26 augustus 2024, met bijlage, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 29 augustus 2024, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 9 september 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;het F9-formulier van 12 september 2024, met bijlage, van de zijde van de vader.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2012 te [plaatsnaam] , Noorwegen.
  • Zij zijn de ouders van de nog minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , Noorwegen (hierna: [de minderjarige] ).
  • [de minderjarige] verblijft bij de moeder in Nederland. De vader woont in Noorwegen.
  • De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen heeft de vader de Noorse nationaliteit en de moeder de Colombiaanse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 10 januari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat de vader voorlopig gerechtigd is om [de minderjarige] bij zich te hebben:
 iedere twee maanden met maximaal vijf overnachtingen op een vaste verblijfplek in Nederland, waarbij de vader het verblijfadres vooraf aan de moeder kenbaar maakt en zij de data in onderling overleg bepalen, en
 onder de bepaling dat bij de omgangsmomenten geen derden aanwezig zullen zijn;
en dat er dagelijks videobelcontact zal zijn tussen de vader en [de minderjarige] .

Verzoek en verweer

De moeder heeft oorspronkelijk verzocht:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • te bepalen dat het ouderschapsplan aan de beschikking wordt gehecht;
  • bij gebreke van een ouderschapsplan, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn;
  • bij gebreke van een ouderschapsplan, te bepalen dat een zorgregeling zal gelden, in die zin dat tijdens vakanties van de vader en [de minderjarige] er onder begeleiding van de moeder of een andere volwassene in Nederland contact zal zijn tussen de vader en [de minderjarige] ;
  • (in het kader van de afwikkeling van de verdeling:) te bepalen dat aan de vader wordt toegedeeld:
o de woning en inboedel in Noorwegen;
o zijn bankrekeningen;
en aan de moeder wordt toebedeeld:
o het huurrecht van de woning aan het [adres] ( [postcode] ) te [plaats] ;
o de inboedel van de woning aan het [adres] ( [postcode] ) te [plaats] ;
o de op haar naam staande bankrekeningen;
  • een verwijzing van partijen naar [jeugdzorg 1] of [jeugdzorg 2] voor een traject ouderschapsbemiddeling dan wel crossborder mediation;
  • voorwaardelijk, indien blijkt dat de vader een baan heeft, bepaling dat partijen hun financiële gegevens in het geding dienen te brengen zodat een kinderalimentatie kan worden vastgesteld,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vader zelfstandig verzocht om:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader met ingang van de datum van de beslissing;
  • verlening van toestemming aan de vader, welke toestemming die van de moeder vervangt, voor de verhuizing van [de minderjarige] naar Noorwegen;
  • subsidiair, voor zover de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij de vader vaststelt, vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] , in die zin dat:
 de dagelijkse video- of belcontacten in de avond worden voortgezet zonder supervisie van de moeder;
 [de minderjarige] de vakanties bij de vader spendeert, in de even jaren de herfst-, voorjaars- en drie weken in de zomervakantie, en in de oneven jaren in de kerst-, mei- en drie weken in de zomervakantie;
 de vader onbelemmerde toegang tot [de minderjarige] heeft voor de duur dat hij in Nederland kan zijn, bijvoorbeeld tijdens feestdagen, studiedagen en weekenden;
- vaststelling van een regeling inzake de informatie en raadpleging over [de minderjarige] , in die zin dat de moeder de vader gedurende de periode dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft op de hoogte houdt van belangrijke aangelegenheden die [de minderjarige] betreffen, zoals het doorgeven van schoolrapporten, schoolfoto’s, informatie van de huisarts en andere zorgloketten en algemene informatie over [de minderjarige] ,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek tot echtscheiding en het verzoek tot verdeling ingetrokken. Bij de brief bij het F9-formulier van 29 augustus 2024 heeft de moeder vervolgens aanvullend verzocht:
  • de in Noorwegen uitgesproken echtscheiding te erkennen;
  • de tussen partijen gesloten spiegelovereenkomst in de beschikking op te nemen.
De vader heeft zich tijdens de zitting reeds aan het verzoek tot erkenning van de echtscheiding gerefereerd. Daarnaast heeft hij bij de brief bij het F9-formulier van 9 september 2024 ook zelfstandig verzocht de tussen partijen gesloten spiegelovereenkomst in de beschikking op te nemen.

Beoordeling

Echtscheiding/Erkenning van door de Noorse autoriteiten uitgesproken echtscheiding
Vast staat dat op [dag 1] 2024 toestemming is gegeven voor de echtscheiding tussen partijen door de gouverneur (
Statsforvalteren) van Østfold, Buskerud, Oslo en Akershus in Noorwegen. Op [dag 2] 2024 is de echtscheiding bevestigd door de Noorse autoriteiten (
Bufdir). De moeder heeft zich tijdens de zitting neergelegd bij deze echtscheidingsbeslissing, en heeft om die reden het verzoek tot het uitspreken van de echtscheiding door de Nederlandse rechter ingetrokken zodat de rechtbank daarop geen beslissing meer hoeft te nemen. De moeder verzoekt nu om erkenning van de Noorse echtscheiding.
De rechtbank overweegt dat erkenning van een beslissing van een Noorse rechter niet binnen het formele toepassingsgebied van Verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) valt, omdat het niet om een beslissing van een rechter van een EU-lidstaat gaat. Tussen Nederland en Noorwegen geldt wel het op 1 juni 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (hierna: Haags Echtscheidingserkenningsverdrag). Echter wordt in dit geval het Nederlandse commune internationale privaatrecht toegepast, omdat dit verdrag toestaat dat verdragsstaten toepassing geven aan regels buiten het verdrag die gunstiger zijn voor de erkenning van buitenlandse echtscheidingen (artikel 17 van het Haags Echtscheidingserkenningsverdrag). Daarom dient conform het Nederlandse commune internationale privaatrecht bepaald te worden of de Noorse beslissing voor erkenning in aanmerking komt.
Art. 10:57 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland wordt erkend, indien zij tot stand is gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de echtscheiding in Noorwegen is uitgesproken door een volgens de plaatselijke wetgeving bevoegde autoriteit na een behoorlijke rechtspleging, en dat aan die autoriteit rechtsmacht toekwam. Dat betekent dat de in Noorwegen uitgesproken echtscheiding, zodra die beslissing onherroepelijk is, kan worden erkend.
Van partijen is nog geen stuk ontvangen waaruit blijkt dat de beslissing van [dag 2] 2024 onherroepelijk is. De rechtbank zal het verzoek tot erkenning van deze echtscheidingsbeslissing daarom drie maanden aanhouden om partijen in de gelegenheid te stellen een bewijs van non-appel in te dienen of op andere wijze aan te tonen dat de echtscheidingsbeslissing onherroepelijk is geworden.
Gezagsgeschillen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 Brussel II-ter bevoegd om inhoudelijk kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorg- en informatieregeling.
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 is Nederlands recht van toepassing.
Wettelijk kader
Omdat de moeder haar verzoek om de echtscheiding uit te spreken heeft ingetrokken, gaat het hier niet meer om nevenvoorzieningen bij echtscheiding. De rechtbank begrijpt de verzoeken zo dat deze in het kader van artikel 1:253a BW worden gedaan.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW kunnen op verzoek van de ouder(s) geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
  • een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
  • de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
  • de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter kan hierop ook ambtshalve een beslissing geven, als haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt. Dat volgt uit artikel 1:377g in samenhang met de artikel 1:253a lid 4 BW.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de stukken en wat tijdens de zitting is besproken, is de rechtbank het volgende gebleken. De moeder is afkomstig uit Colombia en de vader uit Noorwegen. Zij hebben als gezin in Noorwegen gewoond tot hun verhuizing naar Nederland in februari 2020. Daar hebben zij gewoond tot de relatie is verbroken in juli 2022, waarna de vader weer is teruggekeerd naar Noorwegen. [de minderjarige] is met de moeder in Nederland blijven wonen. De vader en [de minderjarige] hebben sindsdien dagelijks belcontact, en de vader bezocht [de minderjarige] tot aan de voorlopige voorzieningenprocedure gedurende de schoolvakanties in Nederland. Sinds de voorlopige voorzieningenprocedure geldt een zorgregeling waarbij [de minderjarige] iedere twee maanden met de vader in Nederland is, met maximaal vijf overnachtingen.
Hoofdverblijfplaats
Zowel de vader als de moeder hebben bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem of haar verzocht.
De moeder stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat zij sinds de geboorte de dagelijkse verzorger is van [de minderjarige] . Zij wil graag dat [de minderjarige] bij haar in Nederland blijft wonen. De ouders hebben er destijds samen voor gekozen om naar Nederland te verhuizen en om daar een leven op te bouwen. De moeder is niet voornemens om naar Colombia te verhuizen, zoals de vader vreest. Zij en [de minderjarige] zijn immers volledig ingeburgerd in Nederland. De moeder wil [de minderjarige] ook niet uit de voor hem vertrouwde omgeving in [plaats] halen, waar hij naar school gaat en zijn sociale omgeving heeft. De moeder staat open voor contacten tussen de vader en [de minderjarige] , en staat deze ook toe. Zij ziet dat [de minderjarige] blij is als hij zijn vader ziet. De moeder wil echter wel dat [de minderjarige] in een geschikte omgeving verblijft en dat de veiligheid van [de minderjarige] gewaarborgd wordt. Zij is bang dat dit bij vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in Noorwegen niet het geval zal zijn. Tijdens het huwelijk heeft de moeder meermaals meldingen gedaan bij instanties in zowel Noorwegen als in Nederland van agressief gedrag van de vader en vermoedens van misbruik. De moeder heeft er ook geen vertrouwen in dat de familie van de vader ingrijpt als dat nodig is, omdat zij dat bij eerdere incidenten ook niet hebben gedaan.
De vader stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat hij altijd een grote rol had in de opvoeding van [de minderjarige] en tijdens de studie van de moeder in Nederland zelfs een primaire rol. Het was de bedoeling dat zij tijdelijk in Nederland zouden blijven. [de minderjarige] krijgt volgens de vader op dit moment niet de veiligheid en de ruimte om een gezonde relatie op te bouwen met de vader en zijn familie. De moeder heeft hem en zijn familie veelvuldig ten onrechte van grensoverschrijdend gedrag beschuldigd. [de minderjarige] krijgt hierdoor bewust en onbewust de boodschap van zijn moeder mee dat het niet veilig is bij de vader en zijn familie. Volgens de vader gaat [de minderjarige] gebukt onder het dominante, controlerende en achterdochtige gedrag van de moeder en is het daarom in het belang van [de minderjarige] om de hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen. Bij de vader kan [de minderjarige] onbelemmerd opgroeien, de vader kan tijd en ruimte vrij maken voor [de minderjarige] en zijn netwerk kan hem helpen in de zorg. [de minderjarige] heeft ook de Noorse nationaliteit, hij spreekt Noors en hij heeft het merendeel van zijn leven met plezier in Noorwegen gewoond waar de vader en zijn familie woont. Verder vreest de vader dat de moeder mogelijk met [de minderjarige] naar Colombia zal vetrekken, omdat het verblijf van de moeder in Nederland onzeker is en partijen een appartement in Colombia hebben.
De rechtbank stelt voorop dat bij toewijzing van het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland zou blijven en dat bij toewijzing van het verzoek van de vader de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] zou wijzigen naar Noorwegen.
Omdat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] op dit moment in Nederland is, houdt het verzoek van de vader impliciet een verhuizing van [de minderjarige] naar Noorwegen in. De vader heeft ook een verzoek ingediend om vervangende toestemming te verlenen voor een eventuele verhuizing van [de minderjarige] naar Noorwegen. De rechtbank zal bij de beoordeling van de verzoeken daarom de in de rechtspraak ontwikkelde verhuiscriteria toepassen, als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
De rechtbank dient bij de beoordeling alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Hoewel het belang van [de minderjarige] voorop staat, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Het voorgaande in acht nemend overweegt de rechtbank als volgt. De vader en de moeder hebben er in 2020 samen voor gekozen om naar Nederland te verhuizen. Hier hebben zij ruim twee jaar als gezin gewoond, voordat de vader er voor heeft gekozen om terug te keren naar Noorwegen. Tijdens de zitting heeft de vader desgevraagd aangegeven dat hij in Noorwegen wil blijven wonen vanwege zijn carrièreperspectief daar en omdat zijn familie daar woont. [de minderjarige] woont echter inmiddels al meer dan vier jaar in Nederland, is in Nederland gewend op school, heeft hier vriendjes en is hier geworteld. Als de verzoeken van de vader zouden worden toegewezen, zou dit tot gevolg hebben dat het leven van [de minderjarige] (opnieuw) ingrijpend wijzigt. Dat acht de rechtbank niet in zijn belang.
Voor de vrees van de vader dat de moeder met [de minderjarige] naar Colombia vertrekt ziet de rechtbank geen objectieve grond. Er zijn al meer dan twee jaar verstreken waarin de ouders uit elkaar zijn en niet in hetzelfde land wonen – in welke periode de moeder niet naar Colombia is verhuisd – en de moeder heeft aangegeven dat zij in Nederland wil blijven wonen omdat zij hier inmiddels een leven heeft opgebouwd. Partijen zijn bovendien gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Het is de moeder daarom, ook als het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar wordt bepaald, niet toegestaan zonder instemming van de vader met [de minderjarige] te verhuizen.
De rechtbank deelt de zorg van de vader dat de (ongegronde) angsten van de moeder over het gedrag van de vader hun weerslag zullen blijven houden op het contact tussen [de minderjarige] en zijn vader. Die zorg weegt echter niet op tegen het belang van [de minderjarige] om in Nederland te blijven zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de moeder therapie volgt voor haar angsten en dat zij erkent dat [de minderjarige] het leuk heeft met zijn vader. Bovendien blijft deze zorg ook bestaan als [de minderjarige] bij zijn vader in Noorwegen woont.
Dit betekent dat het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen zal worden toegewezen en de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en vervangende toestemming voor een verhuizing van [de minderjarige] naar Noorwegen te verlenen zullen worden afgewezen.
Opname spiegelovereenkomst
Partijen hebben in crossborder mediation overeenstemming bereikt over (onder meer) de zorgregeling en de informatieregeling die tussen partijen zal gelden in de situatie dat [de minderjarige] hoofdverblijf bij vader zal krijgen en in de situatie dat [de minderjarige] hoofdverblijf bij de moeder zal krijgen. De rechtbank begrijpt uit de afspraken onder meer dat de vader vier keer per jaar gedurende een weekend en daarnaast 60% van de vakanties zorg draagt voor [de minderjarige] en dat het de vader daarbij vrij straat om die periodes met [de minderjarige] in Noorwegen door te brengen. De rechtbank acht de gemaakte afspraken in het belang van [de minderjarige] en zal de spiegelovereenkomst daarom opnemen in deze beschikking zoals door partijen is verzocht.
Zorgregeling en informatieregeling. Opnemen ouderschapsplan
Gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming in de spiegelovereenkomst over (onder meer) de zorgregeling en de informatieregeling, zal de rechtbank de verzoeken die partijen in het kader van de zorgregeling en/of informatieregeling hebben gedaan, bij gebrek aan belang afwijzen. Ook het verzoek van de moeder tot de opname van het ouderschapsplan zal hierom worden afgewezen.
Verwijzing naar hulpverlening
Gelet op het feit dat de ouders crossborder mediation hebben gevolgd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hen nog te verwijzen naar [jeugdzorg 1] of [jeugdzorg 2] . Als (één van) de ouders behoefte he(eft)bben aan hulpverlening kunnen zij zich zelf wenden tot Jeugdteams Leidse Regio. Het verzoek van de moeder tot verwijzing wordt afgewezen.
Informele rechtsingang [de minderjarige]
De wensen die [de minderjarige] in het kader van de informele rechtsingang naar voren heeft gebracht zijn meegewogen in de beslissingen die in de procedure tussen de ouders zijn genomen ter zake van de hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg. De rechtbank ziet geen aanleiding ambtshalve nog verdere beslissingen te nemen naar aanleiding van de door [de minderjarige] geuite wensen. De rechtbank zal [de minderjarige] in de volgende, gelijktijdig met deze beschikking te versturen aparte brief, uitleggen wat de rechtbank heeft besloten:
Beste [de minderjarige] ,
Afgelopen zomer heb jij een brief aan de rechtbank gestuurd. Vervolgens hebben wij elkaar gesproken op donderdag 8 augustus 2024. In dat gesprek vertelde je mij dat je graag vaker bij je vader wil zijn en dat je wil dat er minder gedoe is tussen jouw ouders. Het liefst wil je elk jaar wisselen, zodat je het ene jaar bij je moeder in Nederland woont en het andere jaar bij je vader in Noorwegen.
Ik heb samen met twee andere rechters op 16 augustus 2024 met jouw ouders gesproken. Ik heb aan jouw ouders verteld wat jij vindt van de situatie, zoals we dat aan het eind van ons gesprek met elkaar hadden afgesproken. Je ouders hebben die dag ook aan de rechters verteld wat zij het liefst zouden willen. Je ouders hebben toen afgesproken om met elkaar verder te praten om samen afspraken te maken over waar jij gaat wonen en wanneer je dan bij de andere ouder bent. Ze hebben daar hulp bij gekregen en jij hebt nog met mevrouw van [naam 3] gepraat.
Jouw ouders hebben goede afspraken kunnen maken over wanneer en waar je jouw ouders ziet. Het is je ouders niet gelukt om af te spreken waar je gaat wonen. Daarom hebben de twee andere rechters en ik daarover een beslissing genomen.
Wij hebben besloten dat jij bij je moeder in Nederland zal blijven. Dit hebben wij gedaan omdat het voor kinderen belangrijk is om een vaste plek te hebben op een school en in huis. Elk jaar wisselen van land, huis en school vinden we daarom niet goed voor jou. Je woont nu al een paar jaar in Nederland en gaat hier ook naar school. Het gaat goed met jou op school en je hebt leuke vriendjes. Wij vinden het belangrijk om dat nu niet te veranderen.
We hebben wel goed gehoord dat je vindt dat je jouw vader te weinig ziet. Jouw ouders vinden dat ook. Daarom hebben ze samen afgesproken dat je 4 keer per jaar een weekend met jouw vader bent en dat je ook in de schoolvakanties een groot deel van de tijd met jouw vader samen bent. Jouw vader kan dan naar Nederland komen, maar jullie kunnen ook samen in Noorwegen zijn. Jij zult jouw vader hierdoor vaker zien. Wij denken dat dat fijn is voor jou.
Ik hoop dat deze brief jou duidelijkheid geeft en dat je de komende periode zowel met je moeder als met je vader veel leuke momenten kan doorbrengen.
Met vriendelijke groet,
de kinderrechter
Voorwaardelijk verzoek kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de onderhoudsgerechtigde in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Op het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De moeder heeft een voorwaardelijk verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie gedaan. Voor zover de moeder heeft bedoeld te stellen dat aan de voorwaarde is voldaan – namelijk dat de vader een baan heeft – heeft zij haar verzoek onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. De rechtbank zal het verzoek de moeder daarom afwijzen.
Verdeling
Het verzoek ten aanzien van de verdeling heeft de moeder op de zitting ingetrokken. De rechtbank hoeft op dit verzoek dus geen beslissing meer te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , Noorwegen, de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder in Nederland;
*
neemt op de door de vader en de moeder getroffen onderlinge regeling ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid aangaande genoemde minderjarige, zoals neergelegd in de (in kopie) aan deze beschikking gehechte spiegelovereenkomst;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af de verzoeken ter zake van de zorgregeling en/of informatieregeling, het verzoek tot de opname van het ouderschapsplan, het verzoek tot verwijzing naar [jeugdzorg 1] of het [jeugdzorg 2] en het verzoek om kinderalimentatie vast te stellen;
*
houdt de beslissing op het verzoek tot erkenning van de in Noorwegen uitgesproken echtscheiding en de beslissing over de proceskosten aan voor de duur van drie maanden en stelt partijen in de gelegenheid om
uiterlijk op 12 december 2024een bewijs van non-appel in te dienen of op andere wijze aan te tonen dat de echtscheidingsbeslissing onherroepelijk is geworden;
*
neemt geen (verdere) ambtshalve beslissingen naar aanleiding van de in het kader van de informele rechtsingang geuite wensen van [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Emmens, A.C. Olland en L.L. Benink, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 16 september 2024.