ECLI:NL:RBDHA:2024:20282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
NL23.28228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM; beoordeling medische situatie en afhankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag in het primaire besluit van 28 augustus 2020 afgewezen, en deze afwijzing is in het bestreden besluit van 1 september 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 12 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, en de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in oktober 2002 Nederland zijn ingereisd en sindsdien meerdere asielaanvragen hebben ingediend, die allemaal zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en hun kinderen, en dat de medische situatie van eisers niet leidt tot een verplichting voor de minister om hen in Nederland te laten verblijven. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28228

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

en
[naam], V-nummer: [nummer], eiseres,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. [1]
1.1.
De minister heeft de aanvraag in het besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 1 september 2023 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld, samen met zaaknummer NL23.28230. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de zoon en dochter van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. Verder waren de kleinkinderen en twee vrienden van eisers op zitting aanwezig.
3. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eisers zijn in oktober 2002 samen met hun - destijds minderjarige - zoon en dochter Nederland ingereisd en hebben destijds een asielaanvraag gedaan. De minister heeft deze aanvraag afgewezen. Nadien hebben eisers in 2005, 2006 en 2009 nogmaals een asielaanvraag gedaan. De minister heeft deze aanvragen ook afgewezen.
4.1.
Eisers hebben op 14 juni 2011 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning ‘conform beschikking minister’. Op 23 februari 2017 hebben eiser en eiseres aanvragen gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van respectievelijk humanitaire gronden en artikel 8 van het EVRM. De minister heeft ook deze aanvragen afgewezen.
4.1.1.
In de uitspraak van 4 juni 2018 [2] heeft deze rechtbank en zittingsplaats over artikel 8 van het EVRM - onder meer - het volgende overwogen:
‘Allereerst hebben eisers vrijwel geen onderbouwing gegeven om aan te tonen dat de door hen ontplooide persoonlijke, sociale en economische banden met Nederland en de wijze waarop zij in Nederland zijn geïntegreerd van dien aard zijn dat zich op grond van ‘private life’ een schending van artikel 8 van het ERVM voordoet.’
(…)
‘Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers geen stukken hebben overgelegd waarmee is aangetoond dat bij de band tussen eisers en hun dochter sprake is van ‘more than normal emotional ties’. De rechtbank stelt daarbij vast dat eisers hebben verklaard dat hun dochter in het westen van het land woont en dat zij elkaar gemiddeld eens per twee weken zien. Verder bellen zij vaak met elkaar. Onder deze omstandigheden heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van een band tussen ouders en hun kind die de normale relatie tussen ouders en hun kinderen overstijgt.’
(…)
‘Voorts stelt de rechtbank vast dat eisers niet hebben onderbouwd dat de relatie met hun zoon de normale band tussen ouders en hun kind overstijgt.’
4.2.
Op 8 december 2008, 25 november 2013 en 2 oktober 2018 heeft eiser uitstel van vertrek aangevraagd vanwege zijn medische situatie. De minister heeft deze aanvragen afgewezen.
4.3.
De minister heeft aan eiseres op 16 oktober 2014 uitstel van vertrek verleend voor de duur van opname in het ziekenhuis. Op 2 januari 2015 heeft eiseres opnieuw uitstel van vertrek aangevraagd vanwege haar medische situatie. De minister heeft deze aanvraag afgewezen.
5. Op 27 februari 2020 hebben eisers de onderhavige aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij hun meerderjarige zoon [naam] en meerderjarige dochter [naam] (referenten). De zoon is in het bezit van een geldige Nederlandse verblijfsvergunning en de dochter heeft de Nederlandse nationaliteit.
6. In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat eisers niet beschikken over een geldige mvv [3] en niet in aanmerking komen voor vrijstelling van dit vereiste. Volgens de minister is uitzetting van eisers niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat tussen eisers en referenten en eisers en hun kleinkind geen sprake is van beschermenswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en eisers evenmin op grond van hun privéleven verblijf in Nederland moet worden toegestaan.
7. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
8. Op 30 juli 2021 heeft de minister aan eiser uitstel van vertrek verleend voor de duur van de opname in het ziekenhuis, met een maximum van een half jaar.
9. Op 16 november 2021 heeft de minister eisers en referenten gehoord. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat het bezwaar zich ook richt tegen het niet ambtshalve verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. [4] De gemachtigde heeft daarbij aangegeven dat zij haar best zal doen om een update van medische stukken te overleggen.
10. Op 10 januari 2022 heeft het BMA [5] de minister laten weten dat hij geen advies kan uitbrengen, omdat de voorwaarden op de toestemmingsverklaring niet leesbaar zijn.
11. De minister heeft de gemachtigde van eisers op 26 mei 2023 een brief gestuurd, omdat zij telefonisch niet bereikbaar was. De minister heeft in deze brief verzocht om medische gegevens te verstrekken voor het opvragen van een BMA-advies en heeft laten weten dat hij eisers uitnodigt voor een aanvullende hoorzitting. De minister heeft de gemachtigde verzocht om te laten weten of zij de hoorzitting via een videoverbinding of fysiek bij de IND wil laten plaatsvinden.
12. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. De minister vindt dat tussen eisers en referenten geen rechtens te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Volgens de minister is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De minister is verder van mening dat eisers niet hebben aangetoond dat tussen hen en hun kleinkind hechte persoonlijke banden bestaan zoals in dit verband zijn vereist. De minister heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van eisers om in Nederland te mogen verblijven en het belang van de Nederlandse overheid. Deze belangenafweging is in het nadeel van eisers uitgevallen. De minister vindt verder dat eisers weliswaar privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM hebben in Nederland, maar dat terugkeer naar het land van herkomst geen schending van dat privéleven oplevert. De minister heeft in het bestreden besluit verder overwogen dat niet is gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden die zouden moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. Tot slot heeft de minister ambtshalve geoordeeld dat eisers niet in aanmerking komen voor het verblijfsdoel medische behandeling of tijdelijke humanitaire gronden. De minister ziet evenmin aanleiding om aan eisers uitstel van vertrek te verlenen op grond van hun medische situatie.
13. De minister heeft de rechtbank op 23 september 2023 verzocht om de behandeling van het beroep van eisers aan te houden, omdat eisers alsnog medische stukken hebben ingebracht. De minister heeft naar aanleiding van deze stukken het BMA verzocht om een advies uit te brengen.
14. Op 1 februari 2024 heeft het BMA advies uitgebracht over de medische situatie van eiseres. Uit dit advies blijkt dat eiseres artrose in haar knieën heeft, dat zij lijdt aan suikerziekte, en een hoge bloeddruk en een verstoord vetspectrum heeft. Eiseres staat onder behandeling van de huisarts en een cardioloog en zij krijgt medicatie. Het BMA verwacht bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Behandeling en medicatie voor de medische klachten van eiseres is volgens het BMA aanwezig in Azerbeidzjan.
15. Op 16 april 2024 heeft het BMA advies uitgebracht over de medische situatie van eiser. Uit dit advies blijkt dat eiser lijdt aan suikerziekte, verhoogde oogdruk, extreem overgewicht met hypoventilatie, aangezichtspijn, boezemfibrilleren met een snelle kamerfrequentie, bloedarmoede en PTSS. Eiser staat onder behandeling van een oogarts, longarts, cardioloog en huisarts en krijgt medicatie. Verder krijgt eiser in de nacht zuurstof toegediend. Voor het welslagen van de medische behandeling is volgens het BMA mantelzorg noodzakelijk. Bij het uitblijven van de medische behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. De medische behandeling en medicatie die eiser nodig heeft is volgens het BMA aanwezig in Azerbeidzjan. Volgens het BMA kan eiser alleen reizen als een fysieke overdracht aan een behandelaar ter plaatse is geregeld en is tijdens de reis begeleiding nodig van een psychiatrisch verpleegkundige.

Beoordeling door de rechtbank

16. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
17. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De voorbereiding van het bestreden besluit
18. Eisers voeren aan dat de minister het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. De minister heeft het besluit genomen zonder nadere medische informatie af te wachten en zonder advies in te winnen bij het BMA. Eisers stellen dat zij na de hoorzitting op 25 november 2021 een nieuwe toestemmingsverklaring en bewijs omtrent medische situatie aan de minister hebben verzonden. Daarna heeft de minister achttien maanden niets met de zaak van eisers gedaan. De minister heeft in de brief van 25 mei 2023 geen termijn gesteld. Het kost veel tijd om stukken op te vragen bij de verschillende behandelaren van eisers. Het is volgens eisers onzorgvuldig dat de minister niet heeft gerappelleerd, zeker gezien het feit dat de minister door de hoorzitting en de tussentijdse aanvraag voor uitstel van vertrek op de hoogte was van het feit dat eisers forse medische problemen hebben.
19. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister in de brief van 26 mei 2023 inderdaad geen termijn heeft genoemd waarbinnen eisers stukken moesten aanleveren. Eisers echter hebben voorafgaand aan het bestreden besluit van 1 september 2023 niet gereageerd op de brief. De rechtbank stelt verder vast dat eisers in beroep stukken hebben overgelegd die zijn gedateerd op 8 mei 2023, 23 mei 2023 en 26 juni 2023. De verklaring van eisers dat zij wilden wachten tot de stukken compleet waren, is niet toereikend voor de conclusie dat zij deze, in beroep overgelegde, stukken niet al na 26 juni 2023 en in de periode tot 1 september 2023 konden overleggen. Eisers hadden de aanwezige stukken eerder kunnen overleggen en de minister bovendien kunnen verzoeken om een nadere termijn voor het aanleveren van ontbrekende stukken. Het feit dat eisers geheel niet hebben gereageerd op de brief van 26 mei 2023 komt gelet op al het voorgaande voor rekening en risico van eisers en leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

De medische situatie van eisers

20. Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, dan wel een verblijfsvergunning of uitstel van vertrek, op grond van hun medische situatie. De minister heeft de medische situatie van eisers niet onderzocht, terwijl haar bekend was dat zij diverse medische problemen hebben. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de minister naar aanleiding van de in beroep ingewonnen BMA-adviezen een aanvullend besluit had moeten nemen. De gemachtigde van eisers stelt de brief van 9 juli 2024, waarin de minister eisers verzoekt om een reactie op het BMA-advies, niet te hebben ontvangen. Daarom heeft zij niet inhoudelijk op de BMA-adviezen gereageerd. Eisers stellen dat zij vrijgesteld hadden moeten worden van het mvv-vereiste, omdat zij medisch gezien niet kunnen terugreizen naar Azerbeidzjan. Uit de BMA-adviezen blijkt namelijk dat eiser niet kan reizen, tenzij de reisvoorwaarden worden vervuld, aldus eisers.
21. De minister heeft ter zitting toegelicht dat na ontvangst van de medische stukken hangende het beroep alsnog volledigheidshalve advies is ingewonnen bij het BMA in het kader van de ambtshalve toetsing aan artikel 64 van de Vw. De minister heeft zich naar aanleiding van deze adviezen op het standpunt gesteld dat de conclusie in het bestreden besluit dat eisers niet in aanmerking komen voor uitstel van vertrek of vrijstelling van het mvv-vereiste op medische gronden juist is. De minister heeft ter zitting aangegeven in het kader van finale geschillenbeslechting een oordeel van de rechtbank daarover te willen.
22. De rechtbank toetst het bestreden besluit ex tunc. Dat betekent dat het besluit moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank ziet, mede gelet op het verzoek van de minister, aanleiding om de BMA-adviezen in het kader van definitieve geschilbeslechting [6] te betrekken bij de beoordeling of in het bestreden besluit het verzoek tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw op goede gronden is afgewezen. De minister heeft immers in de hangende het beroep gevraagde BMA-adviezen geen aanleiding gezien om tot een andere conclusie te komen en het bestreden besluit in te trekken.
22.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister de brief van 9 juli 2024, waarin hij eisers verzoekt om een reactie op de BMA-adviezen, heeft geüpload via het digitale dossier van de rechtbank. De gemachtigde van eisers heeft haar stelling dat zij de brief niet heeft ontvangen, niet geconcretiseerd of onderbouwd. Bovendien heeft de gemachtigde ter zitting verklaard dat zij de brief pas heeft gezien bij de voorbereiding van de zitting. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de gemachtigde de brief niet heeft ontvangen of dat zij geen mogelijkheid heeft gehad daarop te reageren.
22.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de conclusie in het bestreden besluit dat eisers niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste of uitstel van vertrek op grond van hun medische situatie, voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Eisers hebben naar aanleiding van de BMA-adviezen geen contra-expertise laten verrichten. Evenmin hebben eisers concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid, volledigheid en het concludent zijn van de adviezen. De rechtbank volgt niet de stelling van eisers dat zij medisch gezien niet kunnen terugreizen naar Azerbeidzjan. Uit het BMA-advies van eiseres blijkt dat zij kan reizen, waarbij zij bij langere verplaatsingen gebruik moet kunnen maken van een rolstoel. Uit het BMA-advies van eiser blijkt dat hij niet kan reizen, tenzij fysieke overdracht geregeld is. Bovendien is tijdens de reis begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige nodig en moet rekening worden gehouden met het forse overgewicht van eiser. Uit beide adviezen blijkt derhalve dat eisers kunnen reizen, zij het onder de vermelde voorwaarden. De minister heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de BMA-adviezen, kunnen concluderen dat eisers niet op basis van hun medische situatie moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste of dat uitstel van vertrek moet worden verleend.
22.3.
De rechtbank volgt niet eisers argument dat de minister naar aanleiding van de BMA-adviezen een aanvullend besluit had moeten nemen. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 18 is geen sprake van een gebrek in (de totstandkoming van) het bestreden besluit. De minister hoefde daarom geen aanvullend besluit te nemen.
Artikel 8 EVRM (familieleven)
23. Eisers voeren - samengevat - aan dat de minister hen ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste of (ambtshalve) een verblijfsvergunning heeft verleend op grond van familieleven. Volgens eiser heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen hen en referenten geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eisers stellen dat zij een zeer hechte band hebben met referenten. Ter onderbouwing hebben eisers tijdens de procedure foto’s en verklaringen van vrijwilligers, die nauw bij hun gezin betrokken zijn, overgelegd. Eisers voeren verder aan dat zij zowel op financieel als medisch gebied afhankelijk zijn van referenten. Uit het BMA-advies blijkt bovendien dat mantelzorg noodzakelijk is voor het welslagen van de medische behandeling. Referenten verlenen deze mantelzorg. Verder vormen de medische omstandigheden volgens eisers een objectieve belemmering om naar Azerbeidzjan te kunnen reizen. Eisers voeren tot slot aan dat de minister de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen.
24. Het EHRM [7] heeft in rechtspraak overwogen dat relaties tussen volwassen familieleden onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, als de banden tussen hen zijn aan te merken als "further elements of dependency, involving more than the normal emotional ties". [8] Volgens het EHRM bestaat dus familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen.
25. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [9] volgt dat de minister een brede beoordeling moet maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. [10] Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
26. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
27. De beroepsgrond slaagt niet.
27.1.
De rechtbank wijst allereerst op de onder 3.1.1. genoemde uitspraak en overwegingen van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 juni 2018, waarin de rechtbank heeft overwogen dat tussen eisers en referenten geen sprake is van een band die de normale relatie tussen ouders en hun kinderen overstijgt. Dit oordeel staat in rechte vast.
27.2.
Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat de band tussen hen en referenten sinds die vorige procedure is geïntensiveerd en dat zij door hun medische situatie afhankelijk(er) zijn geworden van referenten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in het bestreden besluit (opnieuw) op het standpunt kunnen stellen dat tussen eisers en referenten geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’). De minister heeft er daartoe allereerst op kunnen wijzen dat eisers niet samenwonen met referenten en dat zij ver bij elkaar vandaan wonen. Referenten hebben verklaard dat zij eisers beurtelings om de week bezoeken en dat er daarnaast veel telefonisch contact is. Daaruit blijkt niet dat eisers zonder referenten niet in het dagelijks leven kunnen functioneren. Niet is gebleken dat eisers voor hun ADL [11] -activiteiten afhankelijk zijn van eisers, dan wel dat anderszins sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eisers hebben verder hun stelling dat referenten de mantelzorg bieden die nodig is voor het welslagen van de medische behandeling, niet geconcretiseerd of onderbouwd. De minister heeft daarnaast kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eisers financieel afhankelijk zijn van referenten. Dat referenten hebben verklaard dat zij boodschappen voor eisers doen en kleding betalen, is daarvoor niet voldoende. Uit de overgelegde foto’s en verklaringen en de aangevoerde omstandigheden blijkt tot slot weliswaar dat sprake is van gezins- of familieleven, maar niet dat dit beschermenswaardig is op grond van artikel 8 van het EVRM.
27.3.
De rechtbank begrijpt de wens van eisers en referenten om hun gezinsleven in Nederland voort te kunnen zetten en de wens van referenten om eisers ondersteuning te bieden. Dat is echter niet voldoende voor de conclusie dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
27.4.
De minister heeft zich, gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eisers en referenten geen sprake is van rechtens te beschermen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 hoefde de minister daarom geen belangenafweging te maken. De rechtbank bespreekt de vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden daarom niet.
Artikel 8 EVRM (privéleven)
28. Eisers betogen dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat eisers geen privéleven in Nederland hebben, behalve met hun kinderen. Zij hebben regelmatig contact met twee vrienden, die ook zijn meegekomen naar de hoorzitting, en organiseren gezellige samenkomsten. Verder stellen eisers dat hun fysieke en morele integriteit door hun medische omstandigheden bij terugkeer zonder medische, dagelijkse en financiële zorg dusdanig wordt aangetast dat dit schending van artikel 8 van het EVRM oplevert.
29. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechter bij artikel 8 van het EVRM moet toetsen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het privéleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. [12]
29.1.
Wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, kan dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [13]
30. De beroepsgrond slaagt niet.
30.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eisers in Nederland privéleven hebben in de zin van artikel 8 van het EVRM.
30.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers hun privéleven hebben opgebouwd in een periode waarin zij geen zekerheid hadden over hun verblijfsrechtelijke status en zij zich daarvan bewust waren. De minister mocht er daarom vanuit gaan dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden de verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven in Nederland.
30.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister alle relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging betrokken en heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom in de situatie van eisers geen verplichting bestaat om het privéleven in Nederland te laten voortzetten. De minister heeft daarbij allereerst kunnen wijzen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 juni 2018. De minister heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet hebben aangetoond dat de persoonlijke, sociale en economische banden met Nederland en de manier waarop eisers in Nederland zijn geïntegreerd dusdanig zijn dat sprake is van schending van artikel 8 EVRM privéleven. Het feit dat de kinderen en kleinkinderen van eisers in Nederland wonen en dat zij goed contact hebben met twee vrijwilligers dan wel vrienden is daarvoor niet voldoende. De enkele, niet onderbouwde stelling dat de fysieke en morele integriteit van eisers bij terugkeer zonder medische, dagelijkse en financiële zorg dusdanig worden aangetast, leidt evenmin tot een ander oordeel.
Had de minister de hardheidsclausule moeten toepassen?
31. Eisers voeren aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Eisers wijzen op de omstandigheid dat de minister hen geen nadere termijn heeft gegeven voor het aanleveren van medische informatie. Verder wijzen eisers op hun medische situatie en op het feit dat zij in Nederland familie- en privéleven hebben in de zin van artikel 8 van het EVRM
32. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onbillijkheid van overwegende aard. Eisers hebben geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden.

Conclusie en gevolgen

33. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van aanvraag in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zaaknummers AWB 18/299 en AWB 18/3017.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Bureau Medische Advisering
6.Zie artikel 8:41a van de Awb.
7.Europees Hof voor de rechten van de mens.
8.Zie bijvoorbeeld paragraaf 64 van het arrest van 2 september 2020, Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816).
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie de uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
11.Algemene dagelijkse levensverrichtingen.
12.Zie onder meer de uitspraak van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516, onder 7.1.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, onder 3, en de arresten van het EHRM van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, paragrafen 78, 79 en 80, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709, en 28 juli 2020, Pormes tegen Nederland, paragraaf 58, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.