In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser, een Bosniër die ongewenst is verklaard, behandeld. Eiser heeft in 2003 een ongewenstverklaring gekregen op basis van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormde na een strafrechtelijke veroordeling. Eiser verzoekt om opheffing van deze ongewenstverklaring, omdat hij stelt dat hij in totaal meer dan tien jaar buiten de EU heeft verbleven. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor opheffing, aangezien hij niet aaneengesloten tien jaar buiten Nederland heeft verbleven. De rechtbank bevestigt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiser uitvalt, en dat de ongewenstverklaring niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven.
Daarnaast wordt de bevoegdheid van de verweerder om eiser in het Schengen Informatie Systeem (SIS) te signaleren besproken. De rechtbank oordeelt dat de signalering rechtmatig is, omdat deze voortvloeit uit de ongewenstverklaring en de Europese regelgeving. Eiser's argument dat de signalering onevenredig is, wordt verworpen, omdat hij geen verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat heeft en de signalering geen onredelijke gevolgen heeft voor zijn recht op familieleven. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en de ongewenstverklaring, inclusief de SIS-signalering, in stand blijft.