ECLI:NL:RBDHA:2024:20012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
NL24.45930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die stelt de Senegalese nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 20 november 2024 was genomen. De maatregel van bewaring werd opgeheven op 25 november 2024, omdat eiser was overgedragen aan Zwitserland. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 behandeld, waarbij eiser en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank constateert dat er tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk, wat in strijd is met de Wet beëdigde tolken en vertalers. Dit gebrek leidt echter niet automatisch tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, maar vereist een belangenafweging. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de Staat bij de maatregel zwaarder wegen dan de belangen van eiser, vooral gezien het risico op onderduiken.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de machtiging tot binnentreden ongeldig was, omdat het kamernummer niet was vermeld. De rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid, omdat de verbalisanten wisten in welke kamer zij moesten zijn. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat het beroep ongegrond is. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, maar de rechtbank veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45930

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Zwitserland.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Senegalese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1979.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Voortraject

3. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk Engels. Op grond van artikel van 28 van de Wbtv [2] maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die niet beëdigd is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld. Uit vaste jurisprudentie [3] van de Afdeling volgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering de eis stelt dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn. In het geval een beëdigde tolk niet beschikbaar is, is het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. Verweerder moet dan toelichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was. In dit geval heeft verweerder volstaan met de mededeling dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar was. Dat is, gelet op wat hiervoor is overwogen, onvoldoende. Er is dan ook sprake van een gebrek. Een dergelijk gebrek leidt echter niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring maar tot een belangenafweging. Deze valt uit in het nadeel van eiser, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit, zoals hierna zal blijken, volgt dat sprake is van significant risico op onderduiken. Daarnaast is eiser niet in zijn belangen geschaad nu eiser tijdens het gehoor voor een groot deel weigerde een antwoord te geven op de gestelde vragen, maar wel heeft aangegeven de tolk goed te kunnen verstaan en begrijpen in het Engels. De rechtbank zal het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [4] passeren.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot binnentreden te ruim is geformuleerd en daarom ongeldig is. Het gebouw en de kamer staan immers niet op de machtiging tot binnentreden vermeld. Hierdoor is het binnentreden onrechtmatig geweest. Eiser verwijst daarbij naar twee uitspraken van de Afdeling [5] .
5. De rechtbank stelt vast dat in de machtiging tot binnentreden in een woning het adres: [adres] , te [plaats] , staat vermeld. Het kamernummer van eiser ontbreekt in de machtiging. Het AZC betreft een openbare ruimte en de rechtbank is van oordeel dat het enkel vermelden van het adres van het AZC in de machtiging tot binnentreden in een woning onvoldoende is. Het niet vermelden van het kamernummer van eiser in de machtiging vormt een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt volgens de eerder genoemde jurisprudentie van de Afdeling de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat de verbalisant heeft verklaard dat bij het opmaken van de machtiging tot binnentreden wel het complete adres, inclusief kamernummer, is ingevuld, maar door een systeemfout niet is terechtgekomen in de machtiging tot binnentreden. Verder blijkt uit het proces verbaal van staandehouding dat wel duidelijk was in welke kamer de verbalisanten moesten binnentreden, omdat daar het complete adres staat genoemd en zij ook alleen daar zijn binnenengetreden. Naast deze omstandigheden acht de rechtbank van belang dat n dit geval aan de maatregel van bewaring twee zware en drie lichte gronden onbetwist ten grondslag liggen. Bovendien is gebleken dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en dat de ingestelde meldplicht niet heeft geleid tot eisers terugkeer naar Zwitserland. Uit het vertrekgesprek van 12 november 2024 blijkt verder dat eiser geen antwoorden gaf op de vragen van de regievoerder. Ook daaruit kan worden afgeleid dat eiser niet wilde terugkeren naar Zwitserland. Gelet op het voorgaande weegt, naar het oordeel van de rechtbank, de ernst van het gebrek en de daardoor geschondende belangen van eiser niet op tegen het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel gevorderd wordt door het belang van de openbare orde, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [6] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onderduiken. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Als gevolg van de eerder geconstateerde gebreken ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.750 (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 2 december 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier , en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Wet beëdigde tolken en vertalers.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1126 en 11 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2603.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.