ECLI:NL:RBDHA:2024:19954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.39206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die van Ethiopische nationaliteit is, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom Polen aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. Eiser stelt dat hij in Polen is mishandeld en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. De rechtbank verwijst naar een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geconcludeerd dat de situatie in Polen niet zodanig is dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvang en asielprocedure.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: NL24.39206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.39207. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 24 juni 2024 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 27 juni 2024, op grond van artikel 18, eerste lid onder c van de Dublinverordening aanvaard. De minister ziet verder geen aanknopingspunten om op grond van artikel 3, tweede lid of artikel 17 van de Dublinverordening eiser niet aan Polen over te dragen.
Mag de minister ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluit motiveringsgebreken bevat. Eiser voert aan dat de minister niet zonder nadere motivering kan stellen dat Polen alle verdragsverplichtingen nakomt. Eiser voert aan dat hij in Polen twee keer is teruggestuurd naar de grens, is mishandeld en is vernederd. Ook is hij in detentie geplaatst en achtergelaten in een bos, onwetend waar hij zich bevond. Eiser stelt dat de minister niet is nagegaan of er sprake is van mogelijk structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Polen. Zo is het volgens eiser een feit van algemene bekendheid dat in Polen, vanwege pushbacks aan de buitengrens en de praktijken van detentie aan de grensposten, sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvang. De minister dient derhalve te motiveren waarom er geen risico bestaat dat eiser na de overdracht wordt geconfronteerd met de ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvang in Polen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de minister dit heeft gedaan. De minister had uit eigen beweging moeten nagaan of eiser na overdracht een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eiser stelt dat er in Polen geen sprake is van toegankelijke en onafhankelijke rechtspraak en dat klagen bij voorbaat zinloos is. De minister dient nader te motiveren in hoeverre toegankelijke en onafhankelijke rechtspraak wel aanwezig is. Eiser stelt verder dat Polen de claim heeft geaccepteerd op basis van artikel 18, eerste lid onder c van de Dublinverordening omdat dit artikellid de detentie van vreemdelingen vereenvoudigt en er geen inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag hoeft plaats te vinden, als de vreemdeling geen nieuwe feiten en elementen aan zijn aanvraag ten grondslag kan leggen. Eiser stelt dat de minister zich hiervan dient te vergewissen en een gemotiveerd standpunt hierover in dient te nemen.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat ten aanzien van Polen in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In een recente uitspraak heeft de Afdeling zich nadrukkelijk uitgelaten over de situatie in de Poolse opvang en asielprocedure. [3] De Afdeling komt in die uitspraak tot de conclusie dat de situatie in Polen niet zodanig is dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Polen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De verklaringen van eiser en de verwijzingen met betrekking tot het risico op detentie en de wijze waarop hij is behandeld leiden niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat Polen vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen door middel van pushbacks, terugstuurt naar derde landen zonder hun asielverzoek te behandelen. Het is daarnaast niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Polen oversteken. Eiser wordt via een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de autoriteiten in Polen duidelijk is dat eiser een Dublinclaimant is. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant in Polen in detentie zal worden geplaatst. De niet nader onderbouwde stelling van eiser, dat de Poolse autoriteiten hem specifiek op grond van artikel 18, eerste lid onder c van de Dublinverordening hebben geaccepteerd om hem gemakkelijker in detentie te plaatsen en zijn asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen, doet aan dit oordeel niet af. Afgezien nog van het feit dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat sprake is van structurele of herhaalde tekortkomingen in de Poolse asielprocedure, ligt het verder op de weg van eiser om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de autoriteiten in Polen of de (hoogste) rechter. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen of om hulp te zoeken en het is ook niet gebleken dat klagen niet mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.