In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die van Ethiopische nationaliteit is, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom Polen aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. Eiser stelt dat hij in Polen is mishandeld en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. De rechtbank verwijst naar een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geconcludeerd dat de situatie in Polen niet zodanig is dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvang en asielprocedure.
De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.