ECLI:NL:RBDHA:2024:16722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van vrijheidsontnemende maatregel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, had aan de grens asiel aangevraagd en kreeg op 10 september 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van het asielberoep gepland stond op 19 november 2024, wat betekent dat de rechter niet binnen de vier weken uitspraak zal doen. De rechtbank oordeelt dat de maatregel rechtmatig is, ondanks de vertraging in de behandeling van het beroep. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2024, waarin werd geoordeeld dat het grensbewakingsbelang in beginsel het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vereist. De rechtbank concludeert dat de duur van de maatregel, die op dat moment 27 dagen was, niet zodanig lang is dat het belang van eiser zwaarder weegt dan het belang van de staat bij handhaving van de maatregel. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37748

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2003 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
Op 10 september 2024 heeft eiser aan de grens te kennen gegeven een aanvraag te willen indienen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarop is het besluit omtrent het al dan niet verlenen van toegang uitgesteld en is aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Bij besluit van 24 september 2024 heeft verweerder op eisers aanvraag beslist. Eiser heeft hiertegen op 27 september 2024 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting stond de behandeling van het asielberoep en het verzoek om een voorlopige voorziening gepland op 19 november 2024.
2. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
3. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder tijdig moet beslissen op het asielverzoek en de rechtbank moet daarna het beroep tegen dat besluit tijdig op zitting behandelen. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juni 2024. [1] In het geval dat heeft geleid tot die uitspraak, verbleef de vreemdeling op het moment van de geplande behandeling van zijn beroep in de asielprocedure zes en een halve week in grensdetentie. In het geval van eiser wordt het beroep in de asielprocedure pas tien weken na de oplegging van de maatregel op zitting behandeld. Dat is niet meer aan te merken als een zo kort mogelijke termijn als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn [2] . Bij afweging van alle betrokken belangen is de maatregel volgens eiser daarom niet meer rechtmatig.
3.1
Niet in geschil is dat eiser aan de grens asiel heeft aangevraagd. Grensdetentie is toegestaan als is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn. Uit artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn volgt dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren en slechts zolang als de in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn genoemde redenen van toepassing zijn. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden nog steeds is voldaan. Uit rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vergt, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen.
3.2
In dit geval staat vast dat de rechter niet binnen vier weken uitspraak zal doen op eisers beroep in de asielprocedure. De behandeling op zitting van dat beroep is immers gepland op 19 november 2024, dus zeven en een halve week na indiening ervan en tien weken nadat aan eiser de maatregel is opgelegd. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat niet binnen de termijn genoemd in artikel 83b, derde lid, aanhef en onder c, van de Vw op het asielberoep zal worden beslist, en zij zich dit ook aanrekent, leidt dit niet tot het oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel daarom niet langer kan voortduren. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2024. Hierin heeft de Afdeling geoordeeld, voor zover hier van belang, dat bij dergelijke omstandigheden geen sprake is van een vertraging in de administratieve procedure die verband houdt met de in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn genoemde redenen voor vrijheidsontneming, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de Opvangrichtlijn. De vertraging in de behandeling van eisers beroep en verzoek om een voorlopige voorziening is ontstaan in een gerechtelijke procedure en niet in een administratieve procedure. Daarbij is de duur van de maatregel op dit moment niet zodanig lang, dat alleen al daarom het belang van eiser zwaarder weegt dan het grensbewakingsbelang dat verweerder heeft bij handhaving van de maatregel. De maatregel duurde op het moment van het sluiten van het onderzoek in het beroep tegen die maatregel immers 27 dagen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij niet vooruit kan lopen op een beslissing in de procedure over het recht van eiser om het grondgebied te betreden, die samenvalt met de definitieve beslissing op het asielberoep. Indien eiser meent dat de maatregel op enig moment, al dan niet op het moment dat zijn asielberoep op zitting wordt behandeld, onrechtmatig voortduurt, staat het hem vrij daartegen een separaat (vervolg)beroep in te dienen.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder moet volstaan met een lichter middel dan de vrijheidsontnemende maatregel. Hij voert daartoe als individuele belangen aan dat zijn identiteit en nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn geacht. Ook heeft eiser zich direct na aankomst gemeld bij de autoriteiten en heeft hij volledig meegewerkt in de asielprocedure. Daarnaast ervaart eiser stress in detentie en voelt hij zich geïsoleerd, omdat hij de taal niet spreekt. Eiser vindt de detentie mentaal zwaar, hij wordt er onwel van en denkt dat hij gek wordt. Eiser slaapt slecht, en eet ook slecht door de stress, maar ook omdat het eten anders is dan hij gewend is.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eiser bij het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel desgevraagd heeft verklaard dat hij het goed vindt dat de maatregel wordt opgelegd. Ook verklaart eiser dat er geen bijzonderheden zijn waarom hij niet naar een gesloten opvang zou kunnen en dat hij geen medicatie gebruikt. Verweerder heeft daarom bij de oplegging van de maatregel, gelet op het grensbewakingsbelang, niet hoeven afzien van de oplegging ervan.
4.2
De rechtbank oordeelt verder dat in de op zitting genoemde omstandigheden ook geen reden is gelegen om te oordelen dat eisers belangen zwaarder wegen dan het grensbewakingsbelang van verweerder. Op eiser rust de plicht volledig mee te werken in de asielprocedure. Dat hij heeft voldaan aan deze plicht, is daarom niet een factor die in zijn voordeel meeweegt bij de belangenafweging. Dit geldt ook voor de stelling dat eiser zich direct bij aankomst heeft gemeld bij de autoriteiten. Ook de omstandigheid dat verweerder eisers gestelde identiteit en nationaliteit en herkomst geloofwaardig zou achten in de asielprocedure, wat daar ook van zij, kan niet in zijn voordeel worden meegewogen. Op eiser rust immers ook de plicht om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen met documenten, dan wel geloofwaardige verklaringen. De rechtbank begrijpt verder dat eiser de detentie als zwaar ervaart en daarmee samenhangende klachten heeft, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze klachten zodanig zijn, dat de maatregel daarom onevenredig is. Indien nodig, kan eiser zich met zijn medische klachten wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Voor andere klachten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de maatregel, zoals bijvoorbeeld het eten, staat een andere rechtsgang open.
Ten slotte is de duur van de maatregel van 27 dagen op het moment van het sluiten van het onderzoek in dit beroep noch op zichzelf, noch in samenhang met de overige omstandigheden, zodanig lang dat de maatregel daarom onrechtmatig is geworden.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Ook ambtshalve toetsend is de rechtbank van oordeel dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6799.